|
Links
Title/Description |
Enkele Kunststromingen
Hierbij enkele stromingen:
Action Painting:
Misschien dat Action Painting wel een van de
meest opmerkelijke kunstuitingen uit het begin
van de tweede helft van de twintigste eeuw is.
Hierbij
wordt eigenlijk voor het eerst afgeweken van de
traditionele manier om verf op het doek aan te
brengen, met penseel, spatel of vingers. Bij
Action
Painting wordt de verf op het doek gespat,
gespoten of gegooid. Jackson Pollock is de
belangrijkste vertegenwoordiger van deze
stroming. Wat hem
onderscheidt van zijn voorgangers is dat hem de
daad van het schilderen belangrijker is dan het
schilderij zelf. Volgens hem bevatte het
materiaal
waarmee hij werkte zelf al de energie om vorm te
geven. De inbreng van de kunstenaar is echter
vereist om deze energie vrij te maken, te laten
werken. Zo ook bij zijn wereldberoemde drippings
waarbij de kunstenaar de druppel moet losmaken
zodat deze op het doek spatten.
Bergense school:
Bergense School naam van een groep jonge
Nederlandse schilders, in 1915 gevormd om de
figuur van de Franse schilder Le Fauconnier (geb.
1880), een
der volgelingen van Cezanne. De voornaamste
Nederlander uit deze groep was Leo Gestel. Uit de
Bergense School is de eerste reactie in Nederland
gegroeid tegen het impressionisme, in ongeveer
dezelfde geest als dit geschiedde in Frankrijk
bij
het Fauvisme en in Duitsland bij het
Expressionisme. Niet de pure uitwendige
verschijning, de kleurige opperhuid der dingen,
is
voorwerp van de schilderkunst, doch de grote
vormen,
waaraan de kleuren slechts nadruk hebben te
geven. De schilder moet het niet het snel
voorbijgaande, doch het bestendiger inwendige
leven in
mensen en dingen ontdekken en tot uitdrukking
brengen. Vandaar de voorkeur van de schilders
van de school voor stilleven en figuur en een
zekere
afwending van het landschap met zijn
wissenlende, uiterlijk gesteltenissen. Vandaar de
overheersend gedempte kleurtonen, de ruige en
strakke
vormen, welke evenwichtig over het beeldvlak zijn
verdeeld. Het is derhalve niet te verwonderen dat
figuren als Johan Raedeker en Carley Toorop,
wier werken over het algemeen deze kenmerken
in grote consequentie vertonen, tot de meest
representatieve figuren van de Bergense School
worden
gerekend. Het zijn vooral K. Boendermaker en de
vroegere directeur van het Stedelijk Museum te
Amsterdam C. Baard die aan de Bergense School
bekendheid hebben gegeven.
Cobra:
Het woord CoBrA staat voor de afkorting van de
Franse namen van de steden: Copenhague,
Bruxelles en Amsterdam. Uit deze drie steden
komen de
Kunstenaars vandaan die op 8 november 1948,
tijdens een groot internationaal
kunstenaarscongres in Parijs, de cobra groep
oprichten. Een opgerolde
slang wordt het symbool van de beweging. In het
Parijse café Notre Dame ondertekenen Asger Jorn
(uit Kopenhagen), Joseph Noiret en Christian
Dotremont (uit Brussel) en Constant, Corneille en
Karel Appel (uit Amsterdam) het manifest: 'La
Cause était entendue' (De zaak was beklonken).
Dit
manifest, opgesteld door Dotremont, is een
reactie op een verklaring vanuit het Franse
Surrealisme die 'La Cause est entendue' (De zaak
is
beklonken) heet. Dotremont maakt in zijn betoog
duidelijk dat zij het niet meer eens zijn met
deze
Franse Kunstenaars. De cobra Kunstenaars willen
een nieuwe weg inslaan: zij willen zonder
vooropgezet plan en met veel Fantasie werken. De
kern van de cobra groep bestaat uit de
Kunstenaars die
het manifest hebben ondertekend. Al gauw
sluiten zich vele Kunstenaars bij deze kern aan.
Uiteindelijk zijn meer dan veertig Kunstenaars
lid
of
zijdelings betrokken bij cobra. Niet alleen
schilders, maar ook beeldhouwers, dichters,
fotografen en filmers voelen zich aangetrokken
tot de
ideeën van cobra. Ook de Duitse groep Meta ging
deel uitmaken van de CoBrA-groep. Cobra
Kunstenaars maken kleurrijke werken. De Cobra
Kunstenaars
schilderen vrijwel altijd direct en spontaan. Net
als
kinderen willen zij zonder vooropgezet plan en
met veel Fantasie werken. Zij zetten zich af
tegen de regels van de kunstacademie. Zij vinden
het bijvoorbeeld niet belangrijk om de regels van
het Perspectief toe te passen.
Cobra Kunstenaars streven naar een
ongedwongen Kunst en proberen met allerlei
materialen te werken. Het experiment staat
voorop. De Cobra
Kunstenaars presenteren zich als experimentelen'.
De Deense Cobra Kunstenaars zijn al ruim voor de
Oorlog aan het experimenteren. Asger Jorn
moedigt Constant Nieuwenhuys aan hetzelfde in
Nederland te doen. Op 16 juli 1948 richt Constant
samen met o.a. Karel Appel en Corneille
de 'Nederlandse Experimentele Groep' op, die op
8 november 1948 overgaat in de Cobra groep.
Het dier zoals een Vogel, kat, hond, slang is een
favoriet onderwerp bij de Cobra Kunstenaars.
Fantasiebeesten en fantasiewezens zijn ook zeer
geliefd. Sommige wezens bestaan uit een
combinatie
van dieren en mensen. Het masker spreekt
eveneens tot de verbeelding. Cobra Kunstenaars
laten zich bij het maken van hun afbeeldingen
inspireren
door Mythen, kindertekeningen, volkskunst, de
prehistorie, oosterse Kalligrafie, Primitieve
Kunst
(niet-westerse Kunst uit o.a. Afrika en Oceanië)
en Kunst van geesteszieken. Vooral de Deense
Cobra Kunstenaars hebben belangstelling voor
Mythen. Sommigen menen in hun werk zelfs
nieuwe Mythen
te scheppen. Om die reden worden zij ook wel
mythescheppende Kunstenaars genoemd. In
Nederland wordt de kindertekening veel als
directe bron
gebruikt. In België, waar de interesse voor het
schrift groot is, bestuderen een aantal Cobra
Kunstenaars de oosterse Kalligrafie. Dotremont en
Alechinsky zijn geboeid door het persoonlijk
handschrift; zij zien dit als de meest intieme en
directe uiting van de psyche van de mens. Een
paar
Kunstenaars houden zich niet alleen bezig met
het maken van kunstwerken, maar ook met
theorieën over Kunst en de rol van de Kunstenaar
in de
maatschappij. Asger Jorn, Christian Dotremont en
Constant Nieuwenhuys zijn
hier in de eerste plaats mee bezig. Zij gaan uit
van de communistische leer van Marx, maar vullen
diens ideeën aan met gedachtegangen over
Kunst.
Hun streven is een Kunst vóór en vooral ook dóór
iedereen, ongeacht klasse, nationaliteit, kennis-
en opleidingsnivo. Jorn, Dotremont en Constant
zoeken een Kunst die spontaan voortkomt uit de
Fantasie. Jorn schrijft ook over de relatie
tussen
Beeldende Kunst en Architectuur. Hij vindt dat
deze onlosmakelijk verbonden zijn. Met een foto
van een primitieve hut die door zijn bewoners
versierd is laat hij zien hoe mooi deze
combinatie
is. In een aantal samenwerkingsprojecten van de
Cobra Kunstenaars worden Jorns idealen
verwezenlijkt. Samenwerken aan één kunstwerk is
een
speciale bezigheid binnen de Cobra groep. De
Kunstenaars werken samen op één doek, één stuk
papier of op één muur. Soms laten de
volwassenen hun
kinderen meedoen. Zo maakt Anton Rooskens
met zijn zevenjarig dochtertje Marcelle een
prentenboek waarin hij de versjes van zijn kind
aanvult met
kleurrijke voorstellingen. Dichters en schilders
creëren eveneens gezamenlijke werken. Schrift en
beeld combineren zij op een vrije manier. Deze
werken worden 'peinture-mots':
woordschilderingen, genoemd. Twee belangrijke
samenwerkingsprojecten in Denemarken zijn 'het
congres te Bregneröd'
en de Boerderij van Erik Nyholm.
In de zomer van 1949 komen gedurende een
maand Cobra leden en vrienden, sommigen met
hun vrouwen en kinderen, samen in een
weekendhuis voor Deense
architectuurstudenten te Bregneröd, vlakbij
Kopenhagen. De Denen zijn in de
meerderheid, enkele Kunstenaars komen uit
Frankrijk, Engeland en Zweden, Dotremont is de
enige Belg, de Nederlanders zijn echter niet
aanwezig.
Het huis is aan Jorn ter beschikking gesteld
tegen
de belofte het van binnen te decoreren. Als één
grote familie woont en werkt iedereen, zelfs de
kinderen, samen. Er worden schilderijen,
gedichten, en Sculpturen gemaakt. De muren van
het huis en vele daar aanwezige voorwerpen
moeten het
zelfs ontgelden. Het ideaal van Cobra wordt
tijdens dit evenement, het 'congres te
Bregneröd',
verwezenlijkt. Een kleine, vrije maatschappij uit
zich zonder speciale eisen, zonder vooropgezette
normen. Tegelijk worden de ideeën van Jorn over
de combinatie van Beeldende Kunst en
Architectuur
in praktijk gebracht. Helaas is de beschildering
van het huis met uitzondering van een gedeelte
van het plafond verloren gegaan, korte tijd later
wordt het namelijk overgeschilderd. Wel zijn
enkele foto's bewaard gebleven In de Boerderij
van Erik Nyholm, een forellenkweker en keramist,
worden eind november 1949 de Nederlandse
Kunstenaars Appel, Constant en Corneille
ontvangen. Binnen een zeer korte tijd worden ook
hier deuren,
wanden, het plafond en enkele voorwerpen bedekt
met fantasiewezens. Het is een levendig geheel.
De drie Nederlanders schrijven hun naam met de
datum boven een deur.
Corneille schrijft boven de ingang van het huis
nog een tekst: 'Entrez, ici C'est vivre'. Na hun
vertrek komt Jorn op bezoek en beschildert samen
met Nyholm een overgebleven Wand in de
keuken. Het tijdschrift van de Cobra beweging
krijgt dezelfde naam als de groep: 'Cobra'. Het
is
het beste
middel om de internatiomale samenwerking te
realiseren. Christian Dotremont is
behalve secretaris van de groep ook
hoofdredacteur van het blad. De teksten worden
voornamelijk in het Frans geschreven. Zowel
artikelen als
afbeeldingen van kunstwerken, verhalen en
gedichten verschijnen in het tijdschrift. Nummer
vier is een speciale editie; het wordt als
catalogus
voor de eerste grote internationale
tentoonstelling
in 1949 in het Stedelijk Museum te Amsterdam
gebruikt. Op de kaft steekt een flinke Tong uit
een wijdgeopende mond: de Kunstenaars hebben
genoeg van de burgelijke maatschappij!
Dadaïsme:
Het woord 'Dada' (frans woord voor stokpaardje)
werd gevonden door op goed geluk in een
woordenboek te prikken. Dat gebeurde in 1915 te
Zurich,
waar zich om de Roemeense emigrant en dichter
Tristan Tzara een groep had gevormd van een
aantal emigranten; de Duitser Hugo Ball
Hulsenbeck, de
Elzasser H. Arp, de Zwitserse Sophie Tauber, de
Nederlander otto van Rees en de Roemeen Marcel
Janco, voor wie H. Ball in 1916 de literaire
club 'Cabaret Voltaire' stichtte, waar
voordrachten
en tentoonstellingen werden gehouden en van
waar uit zij manifesten en het tijdschrift 'Dada'
verspreidden. Ontgoocheld door het demasque
dat de oorlog te zien had gegeven van de holheid
en leugenachtigheid van alles wat tot dan toe de
naam
van beschaving en cultuur had gedragen, hadden
zij zich aaneengesloten, met als enig doel: af te
rekenen met het verleden, machteloosheid en te
gedesillusioneerd om nog een nieuw positief
geluid te doen horen. Spottend en honend,
belachelijk en te schande makend, prikkelden en
kwetseten
zij moedwillig iedereen, die zich nog met dat
verleden verbonden noemde. Hun uitingen, die zij
met die opzettelijke willekeurige gekozen
naam 'Dada' betitelden waren meestal alleen voor
de ingewijden begrijpelijk, voor zover zij
althans
geen volslagen onzin waren. Wat als dada-kunst
gepresenteerd werd, moest de leek het spoor
doen kwijtraken. Te New York werd terzelfder tijd
een soortgelijke beweging gelanceerd door de
Fransman Marcel Duchamp, de Spanjaard Francis
Picabia, die zich in 1917 bij de Zuriche groep
aansloot, de Amerikanen Man Ray, W. Arensberg
en
marius de Zayes. Zij hadden als centrum Galery
Stieglietz, 291 Fifth Avenue, en gaven het
daarnaar genoemde tijdschrift 291 uit. Duchamp,
die
reeds voor de oorlog zeer persoonlijke dingen
had laten zien, was de meest ingenieuze. Door
zijn ready-mades: gebruiksvoorwerpen, als
kunstvoorwerpen gepresenteerd (het meest
beroemde en choquerende was het als 'fontein'
ingezonden urinoir), werd hij de meest beruchte
van alle
dadaisten. Vanuit Zurich verbreidde de beweging
zich snel over geheel Europa. Nog voor het einde
van de oorlog waren Berlijn, Keulen en Parijs
nieuwe centra. In Berlijn werd het Dadaisme
gepropageerd door Hulsenbeck bij wie zich o.a. G.
Grosz, J. Baader en heartfield aansloten.
Hulsenbeck
gaf die beweging echter spoedig een politiek
karakter door zich openlijk uit te spreken voor
het
Russische communisme. In 1920 had te Berlijn
een
grote algemene dada-tentoonstelling plaats.
Daarna verzandde de beweging in politieke
acties. Te Keulen vond het Zurichse Dadaisme
een grote
medestrijder in Max Ernst, een vriend van Arp uit
diens Keulse tijd. Tezamen met Baargeld en Arp,
die zich direct na het einde van de oorlog bij
hen had gevoegd, leidde hij daar de beweging.
Het Dadaisme bleef er, in tegenstelling met
Berlijn, tot het artistieke terrein beperkt. Het
vertrek
van Ernst en Arp naar Parijs in 1921 betekende
het einde er van. Te Parijs was het Dadaisme
aanvankelijk een literaire aangelegenheid. Het
werd
geleid door A. Breton, Ph. Soupault, P. Eluard,
L.
Aragon e.a. die in 1918 het tijdschrift
Litterature
oprichtten. Tussen 1920 en 1922 werd Parijs
het centrum. Het Dadaisme bereikte zijn
hoogtepunt in de vele tentoonstellingen,
bijeenkomsten en tijdschriften, die er gelanceerd
werden. Op het
congres, dat in 1922 te Parijs werd gehouden,
raakten de dadaisten onderling verdeeld. Tzara en
Breton ontpopten zich er als felle tegenstanders.
Het Premier manifeste du Surrealisme, dat de
laatst genoemde in 1924 uitvaardigde, betekende
het einde van het Dadaisme, waarvan het
anatchisme
niet meer kon bevredigen. Velen sloten zich bij
Breton aan. Enigszins terzijde van de grote
beweging werkte in Hannover Kurt Schwitters,
wiens
werk, door de maker met 'Merz' aangeduid:
collages, samengesteld uit papiersnippers,
reisbiljetten, stukjes hout, draadjes, spijkers
enz.,
opvalt
door het ontbreken van het uitdagende en door
de speelse poezie waardoor het beheerst wordt.
Schwitters onderhield contact met Th. van
doesburg,
die in Nederland het Dadaisme propageerde o.a.
door het beleggen van bijeenkomsten en het
uitgeven van het geschriftje: Wat is Dada.
Expressionisme:
Heet elke kunstrichting waarbij de aandacht in
het
kunstwerk volledig geconcentreerd is op een zo
sterk mogelijke zeggings- of uitdrukkingskracht.
De in het onderwerp beleefde emotie dient op de
meest sprekende wijze. d.w.z. zonder omwegen,
te worden omgezet in vorm, lijn of kleur. Deze
laatsten drie grijpen in elkaar en kunnen ertoe
bijdragen het doel, waarna gestreeft wordt
naderbij te brengen. Van schoonheid in klassieke
zin is
geen sprake: het expressionisme vermijdt "schone
harmonieen van vorm, lijn en kleur, die immers
het resultaat van een langzaam rijpingsproces
zijn. Het expressionisme is de kunst van het
spontane, het onmiddelijk, van al hetgeen opwelt
in de menselijke ziel. Niet te loochenen valt het
feit, dat crisisperioden het ontstaan van het
expressinisme bevorderen. De romaanse volken,
wier kunstopvattingen voor alles op stilering
berust,
verzetten zich in wezen tegen het
ongebreiddelde, dat de voedingsbodem van het
expressionisme vormt. Frankrijk en Italie hebben
nauwelijks zuiver
expressionisme gekend: een figuur als
bijvoorbeeld H. Rouault is een op zich zelf
staand
geval gebleven. Anders bij Duitsers, Duitse-
Zwitsers (F.
Hodler en enige geestverwanten), Oostenrijkers en
Vlamingen. Een eigenaardigheid is nog, dat het
vooral kustgebieden zijn, waar het
expressionisme
gebloeid heeft (P. Modersohn-Becker, Nolde,
Munch, Permeke, Ensor). Het verdient geen
aanbeveling het Expressionisme ook een faseb uit
het
verleden te bezigen: expressionisme noemt men
de beweging in he eerste kwart van de 20ste
eeuw, die haar wortels heeft in het einde van de
19de
eeuw. Het hoofdaccent ligt op de schilderkunst en
grafiek. De sculptuur heeft het expressionisme
slechts bij uitzondering beleden (E. Barlach en
zo men wil ook W. Lembruck). De houtsculptuur
van L. Kirchner, die in dit verband eveneens
thuishoort, is uitsluitend een reactie op de
negersculptuur, waarvan de expressieve waarde
eerste toen herkend werd. Waar de term
expressionisme vandaan komt, is thans moeilijk
meer na te
gaan. Het gebruik staat op naam van verschillende
personen: de Franse schilder J.A. Herve, P.
Cassirer, de Franse criticus L. Vauxcelles en ten
slotte Herwarth Walden. Laatstgenoemde zou het
eerst in zijn polemisch weekblad Der Sturm in
1911, van expressionisme gesproken hebben in
de zin
van alle avant-garderichtingen als kubisme,
futurisme enz.
Fauvisme:
Fauves, Les (Fr., letterlijk: de wilde dieren),
noemt
men een aantal schilders, die bij het gebruik van
onvermengde kleuren tot het uiterste
gingen. Zij wilden geen modellering door het
licht
en schaduwen, geen illusie van ruimte door clair-
obscur. Maar hun mening was tevens, dat ieder
in volkomen vrijheid zijn eigen expressie moest
vinden. Zij groepeerden zich op de 'Salon
d'automne' van 1905 rondom Matisse, omdat hij
samen met
Marquet waarschijnlijk de eerste is geweest die
op
deze wijze schilderde (in 1898). In de Academie
Carriere en bij G. Moreau beinvloeden zij in
1899 o.a. Laprada en Derain die met Flaminck in
Chatou werkte. De kleuren van deze twee waren
o.a. door de invloed van Van Gogh nog feller en
heftiger dan die van de andren. Matisse en
Marquet, die door de constructieve kant van het
werk van Cezanne geboeid waren, begonnen weer
tijdelijk
met een donkerder palet te schilderen (1902-03)
en alleen de Vlaminck blijft dan in zijn werk fel
kleurig. In 1904 schildert Matisse enigszins als
de divisionisten, maar vrijer en met meer
lichtwerking. Toen in 1905 op de 'Salon
d'automne"het werk van bovengenoemden was
verenigd, zag men er
ook schilderijen van Friesz en Dufy uit Le Havre,
van Rouault en van nog een aantal anderen. Door
de journalist L. vauxcelles werd toen de
naam 'Fauves' bedacht. In 1906 sloten ook braque
en de hollander van Dongen zich bij de beweging
aan. De felle uitbarstingen van de Fauves heeft
niet lang geduurd, want in 1907 waren het alleen
Matisse en Dufy die verder aan de beweging trouw
bleven.
Haagse school:
Haagse School is de benaming voor een aantal
schilders, die tussen ca. 1860 en 1900 in Den
Haag hebben gewerkt. Als gemeenschappelijk
kenmerk ziet
men in het hier onstane werk een streven naar de
realistische weergave van het landschap of
interieur, terwijl op den duur de schilderwijze
en
de
manier van waarnemen veel verwantschap tonen
met het impressionisme. Het vroegst merkt men
deze eigenschappen op in de werken van J.
Bosboom, J.
Israels en J.H. Weissenbruch; ze treden duidelijk
aan de dag in het werk van de gebroeders Maris,
A.G. Bilders en W. Roelofs. Kenmerkend was ook
de vestiging van H. Mesdag, een schilder uit een
vermogende Groningse Bankiersfamilie, in Den
Haag, die daar een verzameling aanlegde van vele
werken van de Franse Barbizon-meesters. De
naam Haagse School moet in het begin van de
20ste in Amsterdamse schilderskringen zijn
ontstaan, toen
daar soortgelijke vernieuwingen in de
schilderkunst zich voordeden doch met een
duidelijke ander karakter. In groter verband
rekent men de Haagse
School onder de stijl-benaming impressionisme.
De Haagse School onderscheidt zich dan door te
zoeken naar het weergeven van stemming,
atmosfeer en
licht, waarbij, vooral aanvankelijk, de kleur
afgestemd was op een hoofdtint van grijs.
Nieuwe Haagse School:
Nieuwe Haagse school Direct na de Tweede
Wereldoorlog komen de Haagse kunstenaars met
hun reactie op de experimentele Cobra-
beweging. In de
vijftiger jaren legt de groep Verve zich toe op
een
modern-figuratieve kunst en in de zestiger jaren
gaat de groep Fugare zich toespitsen op de
abstractie. Uit een combinatie van beide groepen
ontstaat het werk van de Posthoorngroep, die
algauw doorgaat als de Nieuwe Haagse School
met Co
Westerik, Toon Wegner, Jan van Heel, Herman
Berserik, Willem Hussem en Jaap Nanninga. Later,
in de jaren 70, ontstond de ABN-groep met Pat
Andrea,
Peter Blokhuis en Walter Nobbe (allen leerlingen
van Co Westerik). Deze groep "Nieuwe Realisten",
uitgebreid met Jurjen de Haan en Maarten van
Dreven, werd ook bekend als de Nieuwe Haagse
School.
Hyperrealisme:
Ook superrealisme en fotorealisme genaamd
(laatste naam is alleen toepasselijk voor de
tweedimensionale kunstwerken). Deze stroming
in de
beeldende kunst stamt uit de tweede helft van de
jaren zestig. De bloeiperiode van het
hyperrealisme vond plaats in de jaren zeventig.
Kenmerkend
was de afstandelijke houding van de kunstenaars
ten opzichte van de verbeelde werkelijkheid. Vaak
probeerden zij even objectief te registreren als
een camera. De kunstwerken hebben zelden een
inhoudelijke betekenis. De uiterlijke
verschijningsvorm van een gegeven was het
onderwerp, niet de
emotie of betekenisgeving van een subjectieve
toeschouwer. Hyperrealistische schilders
verbeelden vaak ‘kiekjes’ uit het alledaagse
leven.
Stadsgezichten met beeldbepalende etalages en
andere facetten van de consumptiemaatschappij
zijn veelvoorkomende onderwerpen. In de
beeldhouwkust
stond de mens centraal. De mensen waren zo
realistisch weergegeven dat ze nauwelijks van
echt te onderscheiden zijn. Dit kan tot
verwarring
leiden
in musea waarin dergelijke beelden zijn
opgesteld. De beeldhouwwerken werden meestal
vervaardigd met behulp van lichaamsafgietsels.
John de Andrea
en Duane Hanson behoren tot de bekendste
hyperrealistische beeldhouwers. Beiden werken
met kunststof. Het werk van Duane Hanson is
overigens niet
van enige ironie en maatschappij kritiek
gezuiverd. De tweedimensionale kunstenaars
hechten zeer veel waarde aan de fotografische
weergaven van de
werkelijkheid. Het merendeel bestudeert de
realiteit aan de hand van foto’s. Karakteristieke
eigenschappen van de fotografie zijn in de
schilderijen terug te vinden. Een groot aantal
hyperrealistische schilders creëerden hun
kunstwerken met behulp van dia’s. Deze dia’s
werden op
het doek geprojecteerd. Dia’s vertekenen de
werkelijkheid en deze vertekeningen zien we
vaakterug in de schilderijen. Zo lijken de
lichtste
delen
vaker het licht uit te stralen in plaats van te
reflecteren. Invloed uit de fotografie blijkt
eveneens uit de weergave van scherpte/diepte.
Het
scherp stellen op een bepaald element terwijl de
rest onscherp is heeft immers niets te maken met
de wijze waarop de mens waarneemt. Sommige
kunstenaars maakten gebruik van meerdere foto’s
om alles even scherp in beeld te brengen (Richard
Estes). Wanneer de kunstwerken hard en scherp
zijn uitgevoerd spreekt men van hard focus-
realisme. Wanneer de schilderijen lijken op
onscherpe foto’s spreekt men van soft focus-
realisme.
Spuittechnieken waren populair bij de
hyperrealisten. Zij streefden doorgaans naar een
onpersoonlijke verftechniek. De penseelvoering is
daardoor
zelden zichtbaar. De kunstwerken werden heel
nauwgezet weergegeven. Het hyperrealisme
bloeide vooral in de Verenigde Staten (Richard
Estes, Chuck
Close, Howard Kanovitz, John de Andrea, Duane
Hanson). Europese hyperrealisten waren meestal
minder extreem; vaak is hun werk minder groot
en
streefde men veel minder naar objectiviteit (
Lucian Freud, Domenico Gnoli, Gerhard Richter).
Het fotografische beeld speelt eveneens een
minder
grote rol. Het hyperrealisme is een reactie op de
abstracte kunst. Er zijn veel overeenkomsten met
de pop art.
Impressionisme:
De meest tot de verbeelding sprekende
stijlperiode in de 19e eeuwse schilderkunst is
ongetwijfeld het impressionisme. De
impressionistische
schilders probeerden de steeds veranderde
momenten in de wereld om hen heen te
registreren. Daarvoor moesten ze zorgvuldig het
licht bestuderen en
de kleuren op hun palet daarmee in
overeenstemming brengen, om vervolgens met
snelle toetsen de sfeer van het moment vast te
leggen. Ze ontdekten
dat schaduw niet een vermindering van kleur
betekent, maar een aanvullende contrasterende
kleur bevat (de zogenaamde
complementairwerking van
kleuren). Het was de manier waarop het natuurlijk
licht op het moment van schilderen op het
voorwerp viel, wat de aandacht van de
impressionisten
aantrok. De naam Claude Monet (1840-1926) is
welhaast synoniem aan het impressionisme. Het
wisselend kleurenspel door het licht veroorzaakt,
boeide hem mateloos. Auguste Renoir (1830-
1903) keerde zich meer en meer van het
impressionisme af; in plaats van zich te
concentreren op
atmosferische weergave ging hij veel belang
hechten aan de voorbereidende tekening, waarin
de nadruk kwam te liggen op de omtreklijn.
Camille
Pissaro (1830-1903) kenmerkte zijn werken door
een grote mate van verfijning. Alfred Sisley
(1839-1899) zijn werken kenmerken zich door
een zekere
melancholie, die hij opriep door het gebruik van
stemmige kleuren. Edgar Degas(1834-1917) was
in zoverre impressionist, dat ook hij het
vluchtige
moment wilde vastleggen, maar hij hield de vorm
nauwlettend in het oog en zijn kleurgebruik bleef
compact.
Minimal Art:
Minimal art is de benaming voor een stroming in
de beeldhouwkunst. Andere benamingen voor
hetzelfde verschijnsel zijn Primary Structures,
Unitary
Objects en ABC Art. Deze niet georganiseerde
beweging is ontstaan in de eerste helft van de
jaren zestig. Minimal art werd zowel in Europa
als
in
de U.S.A. vervaardigd. De minimal art
concentreerde zich op de elementaire aspecten
van de driedimensionale kunst. Formele aspecten
stonden
centraal, vooral de vorm. De vormen van de
kunstwerken zijn meestal eenvoudig en
geometrisch. De kunstenaars streefden naar
objectiviteit in
plaats van expressie. Zij maakten veel gebruik
van
industriële materialen en technieken in plaats
van
ambachtelijke technieken. Vaak werd het
construeren van het object uitbesteed. De
constructies zijn overigens zelden klein. In de
minimal-art werd de relatie van het kunstwerk
met de
omringende ruimte zeer belangrijk geacht.
Sokkels werden zelden gebruikt, dergelijke
hulpmiddelen isoleren het kunstwerk immers van
zijn omgeving.
Het kunstobject bestaat vaak uit meerder, soms
identieke objecten. Als dergelijke objecten in de
ruimte verspreidt zijn komt er een symbiose
tussen het kunstwerk en de omgeving tot stand.
De minimalisten vonden het werk van de
constructivisten, de suprematisten en de
Eindeloze Zuil van
Brancusi interessant.
Nieuwe figuratie:
Na de Tweede Wereldoorlog voelden heel wat
kunstenaars zich geroepen afstand te doen van
de tot dan gevestigde opvattingen omtrent
figuratie en
Expressionisme. Vanuit het abstraheren creëerden
enkele schilders een nieuwe visie en ontstond de
Nieuwe figuratie.
Het werd een conglomeraat van verscheidene
elementen, waarbij het inbrengen van witte
vlakken in het schilderij, om aanwezigheid te
manifesteren
door afwezigheid, opviel als creatief element.
Het
integreren van voorwerpen, zelfs levende wezens,
betekende het picturaal tegen elkaar uitspelen
van natuur en cultuur. Het aanbrengen van
spiegels in het schilderij bracht niet alleen de
reliëfwerking teweeg, maar evengoed een
assimilatie van
de toeschouwer met het artistieke werk. Men
aarzelde niet met de inbreng van triviale niet
gepoëtiseerde elementen en uitbeeldingen.
Pop-Art:
De naam pop art is in 1954 gelanceerd door de
Britse criticus Lawrence Alloway, alhoewel de
term
al in 1947 door de Britse beeldhouwer Paolozzi
werd gebruikt. Deze figuratieve stroming bond
een grote verscheidenheid aan stijlen en
technieken. Het gemeenschappelijke
uitgangspunt was de
interesse voor de hedendaagse populaire cultuur,
vooral de triviale cultuurvormen uit de Verenigde
Staten. Massaproducten uit het alledaagse
leven, reclame, strips, films, massamedia en
idolen waren veel voorkomende onderwerpen.
Meestal oogden de kunstwerken net als in de
reclamewereld
jeugdig, luchtig en speels. De Amerikaanse
kunstenaars namen zelf veelvuldig elementen uit
de beeldtaal van de reclame over. De
consumptiemaatschappij werd vaak positief
belicht, hoewel er ook kritische pop art werken
bestaan. Het optimisme over de
consumptiemaatschappij is
gemakkelijk te bevatten als we de schaarste van
de jaren veertig in herinnering nemen. De
kunstwerken waren gericht op een groot publiek.
De pop
art was dan ook een toegankelijke stroming. Er
werd afgerekend met het intellectuele, gewichtige
en elitaire imago van de beeldende kunst. De
beeldtaal sloot aan bij de veranderende smaak. In
tegenstelling tot vele andere stromingen werd er
dus niet gestreefd naar een universele stijl of
eeuwigheidswaarde. Een aantal pop-kunstenaars
wilden werken maken die ook betaalbaar waren
voor de massa. Grafische technieken en de
fotografie
werden gewaardeerd omdat ze net als de
geïndustrialiseerde producten in oplagen konden
worden vervaardig en ze minder persoonlijk ogen
als
handmatig vervaardigde werken. De positieve
waardering voor massaproducten leidt in de pop-
art van de jaren zestig veelvuldig tot het
verdoezelen
van sporen van handwerk. Warhal gaat daarin het
verst; hij noemde zichzelf een machine en zijn
atelier ‘The factory’. De Pop Art ontwikkelde
zich
haast gelijktijdig in Engeland ( Londen) en de
U.S.A. Engeland was iets eerder, maar in de V.S.
was de breuk met de kunst van het verleden
groter.
De meeste Engelse popkunstenaars hadden in
tegenstelling tot de Amerikanen een traditionele
opleiding gevolgd aan een kunstacademie. De
Britse
werken zijn meestal subtieler, esthetischer en
tonen vaak diepgang. De Amerikaanse
popkunstenaars waren echter veel radicaler; de
kunsthistorische
waardering voor hun werk is daardoor groter. De
Pop Art ontwikkelde zich haast gelijktijdig in
Engeland ( Londen) en de U.S.A. Engeland was iets
eerder, maar in de V.S. was de breuk met de
kunst van het verleden groter. De meeste Engelse
popkunstenaars hadden in tegenstelling tot de
Amerikanen een traditionele opleiding gevolgd
aan een kunstacademie. De Britse werken zijn
meestal subtieler, esthetischer en vertonen vaak
diepgang en ironie. De Amerikaanse
popkunstenaars waren echter veel radicaler; de
kunsthistorische waardering voor hun werk is
daardoor groter. De
eerste pop-art expositie werd in 1954
georganiseerd door een groep jonge kunstenaars,
de Independent Group genaamd. Deze befaamde
expositie in de
Londense Whitechapel Art Gallery heette ‘This is
tomorrow now’. Richard Hamilton (1922) was één
van de deelnemers en organisatoren. De Franse
nouveau réalistes zijn verwant aan de pop art.
|
Kunsthandel Henk van der Kamp Kunststromingen bij Kunsthandel Henk van der Kamp zijn o.a. Abstracte Kunst, Action Painting, African Art, Bergense School, Constructivisme, Dadaïsme, De Ploeg, École de Paris, Etnografica, Expressionisme, Fauvisme, Futurisme, Hedendaagse Kunst, Impressionisme, Klassiek Modernen, Kubisme, Luminisme, Meta Realisme, Minimal Art, Nieuwe Figuratie, Nieuwe Haagse School, Pop Art, Realisme, Surrealisme, Symbolisme en Tribal Art. |
Kunststromingen in de 20e eeuw
KUNSTSTROMINGEN in de 20ste EEUW, naar
overzicht kunsthistorie
Belangrijke stromingen en stijlen zijn:
Jugendstil, Kubisme, Fauvisme, Expressionisme,
Futurisme, Dadaïsme (dada), Surrealisme,
Abstracte kunst, Het Bauhaus, Constructivisme,
de stijl, Cobra, Materieschilders, Abstract
expressionisme, Colourfield painting, Popart,
Fotografisch realisme, Op-art, Hard-edge,
Minimal Art, Kinetische kunst, Concept-art en
Land art.
Met de zoekmachine Google kunt u goed
afbeeldingen zoeken. Het is echter wel even leren
om vlot tot resultaten te komen. We geven wat
voorbeelden.
Wilt u afbeeldingen die horen bij de Cobra
kunststroming klik dan: Cobra = Google+zoeken
U krijgt nu circa 6000 zoekresultaten en daar
kunt u niet goed mee uit de voeten. Zoek directer
bijvoorbeeld Karel+Appel = Google+zoeken Dat
worden er nog 450, maar dat is al beperkter.
Zoekt u een bepaald schilderij geef dat dan op
bijvoorbeeld: Karel Appel "Vragende kinderen".
Resultaat is vier zoekresultaten!
Geeft u op: Pablo Picasso dan krijgt u circa 7000
zoekresultaten! Voegt u toe: "Zittende vrouw met
vishoed", dan zijn dat er twee!
Claude Monet, 4120 zoekresultaten, Claude
Monet Giverny 640, Claude Monet "Tuin te
Giverny" 2!
Kenmerken van de Jugendstil ▲
* Sierlijke gebogen lijnen. Ze doen denken aan
plantenmotieven (wijnrank, andere klimplanten,
knop, jonge scheut, jonge boom).
* We zien het vooral bij de toegepaste kunsten
zoals edelsmeedwerk, sieraden, glasbewerking,
meubels en damesmode.
* Ook in de architectuur, maar niet op grote
schaal.
* Tijdperk: 1880 - 1925. In latere tijden staat de
stijl steeds weer in de belangstelling.
* Benamingen: Duitsland en Oostenrijk Jugendstil,
Frankrijk Art Nouveau, Engeland Modern Style.
Namen geven aan: nieuw, modern en jeugdig.
Kunstenaars
Engeland: William Morris, Walter Crane en Aubrey
Beardsley.
Frankrijk: School van Nancy met Emile Gallé, late
schilderwerk van Seurat en in de doeken van Van
Gogh, in de decoratieve composities van Gauguin,
affiche kunst van Toulouse-Lautrec.
Spanje: centrum is Barcelona met Antonio Gaudí.
Duitsland: de twee centra zijn München en Berlijn.
Oostenrijk: centrum is Wenen met Gustav Klimt |
België: Henry van de Velde, die in 1901 de eerste
"Akamie voor toegepaste kunst" in Weimar
stichtte.
Art Nouveau kunstenaars zijn:
Peter Behrens | Hendrik Petrus Berlage | Antoni
Gaudi | Hector Germain Guimard | Victor Horta |
Gustav Klimt | Max Klinger | Alphonse Mucha |
Egon Schiele | Jan (Johan) Thorn-Prikker | Louis
Comfort Tiffany | Henry van der Velde | Heinrich
Vogeler | Otto Koloman Wagner
Jugendstil = Google+zoeken
Fauvisme ▲
Is de eerste artisieke revolutie in de 20ste eeuw.
De benaming komt van fauves, wilde dieren. Is
gegeven aan de kunstenaars die zich in 1905
schaarden rond Heri Matisse in het Herfstsalon in
Parijs. Dat waren: Raoul Dufy, Albert Marquet,
André Derain, Georges Braque, Maurice de
Vlaminck en later Kees van Dongen. Matisse
omschrijft het louter picturale karakter als "de
inspanning om het schilderen uitsluitend te
herleiden tot de kleur en enkele fundamentele
elementen, voornamelijk lijnen en ritmen".
* De vormen zijn vereenvoudigd.
* Kleurgebruik is fel.
* Duidelijke lijnen.
* Nauwelijks plasticiteit, licht-suggestie en
ruimte-werking.
* Doormiddel van de kleur zijn het vrolijke
schilderijen.
Alle fauvistische schilderijen zijn allereerst kleur.
Henri Matisse was een van de eerste fauvisten.
Heeft grote invloed op de moderne kunst
uitgeoefend.
Fauvisme = Google+zoeken
Dadaïsme of Dada ▲
De beschaving is leugenachtig en deze anti
kunstbeweging is daar een protest tegen
* De dadaïsten wilden anti-kunst maken.
* Ze dreven de spot met wat men belangrijk vond.
* Ze wilden waarachtigheid terug vinden.
* Ze wilden af van de tradities in de kunst.
* Dus: niet traditioneel, spottend en onzinnig,
gevonden voorwerpen, ready-mades, worden als
kunst gepresenteerd.
Is een anti-kunstbeweging als protest tegen de
leugenachtige beschaving. Gedurende de eerste
wereldoorlog komen kunstenaars, schrijvers,
schilders, beeldhouwers, ongeveer tezelfdertijd in
verscheidene landen tot dezelfde overtuiging: de
beschaving preekt vooruitgang, burgerdeugd,
vaderlandsliefde, zedeleer, kunst en andere mooie
idealen, maar brengt vernieling voort. De
kunstenaars hebben tot opdracht de leugen het
masker af te rukken, en dus zullen ze zich eerst
richten tegen hun eigen vak, de kunst. Zij willen
deze zo grondig mogelijk belachelijk maken, en
slaan sarkastisch een Larousse open om aan hun
beweging een willekeurige naam te geven: dada.
Het is een beweging die tussen 1915-1922
achtereenvolgens te Zürich, New York en Parijs
verschijnt, en naderhand te Berlijn. In 1915
scharen zij zich te Zürich rond de dichter Tristan
Tzara.
Nihilisme en onzin
Om de bourgeois te ergeren organiseren ze
tentoonstellingen, waarin alle werken één
principe huldigen: onzin. Willekeur en toeval
beslissen over de samenstelling van het
kunstwerk. Dit is de theorie van het 'objet trouvé':
het wiel van een kinderwagen, een nachtpot zijn
sculpturen; sigarettenstompjes en papierknipsels
worden op een schilderij geplakt als collage. Tot
de belangrijkste dadaïsten behoren: Marcel
Duchamp, Hans Arp, Max Ernst, Kurt Schwitters,
Francis Picabia.
Marcel Duchamp (1887-1968)
Breekt radicaal met de kunst. Van 1915 tot 1923
realiseert hij zijn, op glas geschilderde La mariée
mise á nu par ses célibataires. Hij noemt het een
mystisch-mechanisch epos van het
liefdesverlangen. Hij houdt op met schilderen en
wordt de vader van de ready-made, voorwerpen
die uit het dagelijkse leven worden genomen en
tot kunstobject worden geconsacreerd. Hij ligt aan
de basis van meerdere hedendaagse bewegingen,
zowel van de arte povera als van de conceptuele
kunst.
Kurt Schwitters (1887-1948)
Gebruikt allerlei afvalpapier, krantenknipsels,
treinbiljetten enz ... in collages die de allures van
een plastische compositie hebben, maar door hun
matière een andere, kritischer betekenis krijgen.
Hij geeft het tijdschrift Merz uit.
In België
Is de dichter Paul van Ostaijen zeer verwant met
dada, wat ook kan gezegd worden van Clément
Pausaers. De kunstenaar Paul Joostens (1889-
1960) is naar leven en werk een dadaïst, alhoewel
hij nooit tot dada heeft behoord.
Belangrijkste dadaïsten zijn: , Hans Arp, Kurt
Schwitters bekend om zijn collages van
afvalpapier en krantenknipsels, Francis Picabia en
Max Ernst..
Encounter with Duchamp
Dadaisme = Google+zoeken
Bauhaus ▲
Staatliches Bauhaus Weimar, heette de in 1919
door Gropius opgerichte hogeschool voor
architectuur en toegepaste kunsten te Weimar.
Gropius en de zijnen streefden naar een eenheid
van alle kunsten, onder het primaat van de
architectuur, waardoor de kunstenaar zou worden
behoed voor het isolement en werkzaam zou
kunnen zijn. Het onderricht aan het Bauhaus
begon met een basiscursus waarin de student
inzicht werd verschaft in kleur, vorm en
materiaal.
Als middeleeuwse meesters gaven grote
kunstenaars van verschillende disciplines les.
Baanbrekend werk werd verricht in de nieuwe,
doelmatige vormgeving van gebruiksvoorwerpen.
In 1926 betrok het Bauhaus te Dessau een door
Gropius ontworpen nieuw complex, opgetrokken
in staal en glas, dat door zijn vormgeving
beroemd werd. Van 1928 tot 1930 werd het
Bauhaus geleid door de Zwitserse architect
Hannes Meyer. In 1930 werd de architect Ludwig
Mies van der Rohe leider van de school.
De invloed van het Bauhaus is in de gehele wereld
groot geweest. In Berlijn is het Bauhaus-Archiv
gevestigd.
Kenmerken zijn.
* Bauhaus is een soort academie waar onderwijs
werd gegeven in allerlei kunstzinnige vakken:
architectuur, beeldhouwkunst, schilderkunst,
grafiek, glasschilderkunst, pottenbakken,
metaalbewerking, weven, toneel en film,
fotografie, muziek en danskunst.
* De vormen en vormgeving zijn zo duidelijk
mogelijk.
* De basisvormen zijn steeds duidelijk
herkenbaar.
* Van 1924 - 1933 en later.
Bauhaus Archiv Museum of Design, Berlin -
Het+Bauhaus = Google
|
Kunststromingen/Art Trends
NIEUWE HAAGSE SCHOOL
Moderne Haagse Kunst en Nieuwe Haagse School
In de jaren vijftig en zestig deed zich een
opmerkelijke vernieuwing voor in
de Haagse beeldende kunst. Na het isolement van
de donkere oorlogsjaren, stonden
Haagse
schilders
bijzonder open voor wat
buiten Nederland, en wel
met name in Parijs, op het terrein van de
beeldende kunst was te doen. Tal van
Haagse
kunstenaars, zoals
ondermeer Karel
Bleijenberg, Kees van
Bohemen, Lotti van der Gaag, Jan van Heel, Nol
Kroes en Jan Roëde, verbleven
direct na de
oorlog dan ook
voor kortere of
langere tijd in Parijs.
Uiteindelijk verwerkten de Haagse schilders de
invloeden van de Ecole de Paris
tot een
geheel eigen manier
van schilderen.
Dit nieuwe elan leidde
in 1951 tot de oprichting van de groep Verve door
Theo Bitter, Jan van Heel, Nol
Kroes,
Frans de Wit en
Willem Schröfer.
Verve telde bij de
oprichting vijftien schilders en vijf beeldhouwers
(waaronder onder meer Kees
Andrea, Willem
Minderman,
Henk Munnik en Ferry
Slebe). Werk van
Verve-leden was overwegend modern figuratief
van aard waarbij opvalt dat vooral
alledaagse
gebruiksvoorwerpen (zoals oud
speelgoed dan wel
aftandse vogelkooien) of ‘’gewone’’
stadsgezichten (zoals huizen in aanbouw of
spoorweg-
emplacementen)
geschilderd werden.
De groep Verve werd in de periode 1960-1967
opgevolgd door de groep Fugare.
Volgens het door
George Lampe
opgestelde
oprichtingsmanifest zouden de
Fugare-leden zich bezig houden met abstracte,
abstraherende en experimentele
kunst.
Opvallend is dat van
de tien schilders
en twee beeldhouwers
die aan Fugare meededen er maar liefst acht tot
Verve hadden behoord. Fugare moet
dan ook
als het logische
vervolg op Verve
worden gezien, zij het
dat nieuwkomers zoals Willem Hussem, Joop
Kropff, Jaap Nanninga en Wim Sinemus in
Fugare een
geheel eigen
plaats innamen.
De Posthoorngroep 1956-1962 nam zowel qua
timing als qua inhoud een tussenpositie
in tussen
Verve en
Fugare. De groep, die
zijn naam ontleent aan
café De Posthoorn op het Haagse Lange Voorhout,
exposeerde veelvuldig in het café
zelf en in
een daarnaast
gelegen
expositieruimte. Tal van
naoorlogse schilders, waaronder Kees van
Bohemen, Jan Cremer, Jos van den Berg,
Paul
Kromjong en Ber
Mengels exposeerden in
de Posthoorn zij aan
zij met Verve- en Fugare-leden. De jaren 1956-
1959 waren de meest succesvolle,
daarna nam de
belangstelling snel af, en in
1962 sloot de galerie
haar deuren.
In 1959 vormden 5 jonge kunstenaars de groep
'Atol'.
Achteraf bezien kan worden vastgesteld dat het
Haagse schildersklimaat zich in de
jaren
vijftig en zestig
kenmerkte door
vernieuwing maar dan wel
in een geheel eigen Haags jasje. Niet voor niets is
wel gesteld dat men deze
Nieuwe Haagse
School kan zien
als een Haags
antwoord op Cobra.
De Nieuwe Ploeg uit Voorburg 1951 - 1959
artistieke werkgroep "De Nieuwe Ploeg” werd in
1951 opgericht door Frits Becht,
die vooral
de
organisatorische en zakelijke
kant op zich nam; hij
haalde zijn oude schoolvriend en kunsthistoricus
Wim Beeren erbij voor de
artistieke
onderbouwing. Becht
en Beeren werkten
nauw samen met een
hecht groepje Voorburgse kunstenaars, dat in de
straatjes achter de Herenstraat
woonde.
De belangstelling van de werkgroep lag voor een
groot deel bij de beeldhouwkunst.
Geen
wonder:
Rooijackers, van den IJssel,
Snoeck en Greebe waren
allen beeldhouwers, opgeleid door de
legendarische Albert Termote uit Voorburg.
Revolutionair was het
organiseren van
buitententoonstellingen van
beeldhouwkunst: drie heeft de Nieuwe Ploeg er
ingericht. De tentoonstellingen in
Hofwijck en
Park
Sonnenburgh waren
spraakmakend: hier werden non-
figuratieve werken getoond, waarbij veelal niet-
traditionele materialen werden
gebruikt.
Vanaf 1956 is er
meer interesse
voor schilders. Al vroeg
liet De Nieuwe Ploeg werk zien van Constant,
Corneille, Wolvecamp (1952), Piet
Ouborg, Kees
van Bohemen,
Co Westerik, Ferry
Slebe en Gerard
Verdijk. In totaal organiseerde Becht en Beeren
meer dan 25 tentoonstellingen en
vele andere
culturele
activiteiten.
Kort na de laatste Nieuwe Ploeg-expositie in
1959 richtte Frits Becht in Den
Haag, waar hij
was gaan
wonen, de
Posthoorngroep op: een nieuwe
kunstenaarsvereniging waarvan hij de manager
was, met onder andere Henk de Vries,
Gerard
Verdijk, Aat
Verhoog en Hans van
der Lek. Later
verenigden zij zich in het door Becht opgerichte
Atol.
In de zomer van 2007 organiseerde Museum
Swaensteyn een expositie over de
Voorburgse
Artistieke
werkgroep "De Nieuwe Ploeg"
Veel van de leden
behoren ook tot de Nieuwe Haagse School.
De leden van de "Nieuwe Ploeg:
Henny Bal (B)
Marius van Beek (B,H)
Hubert Bekman (B)
Henk Berkman (B)
Wim Beuning
Kees van Bohemen
Wil Bouthoorn
Dolf Breetvelt (B)
Constant Nieuwenhuys (B,E)
Theo Dobbelman (B,E)
A. Fokke van Duyn
Corneille (B,E)
Piet Franz (B)
Wessel Couzijn (B,E)
Ger Gerrits (B,E)
Nol Greebe (B)
Pauline Eecen (B,E)
Pier de Groot (B)
John Grosman (B)
Lotti van der Gaag (B)
Jaap Gutterswijk (B)
Everdine Henny (B)
Marian Gobius (B)
Herman van de Heide (B)
Dirk Hubers (B)
Aart van den IJssel (B)
Hans Ittmann (B,E)
Toon Kelder (B,E)
Hein Koreman (B)
Paul Koning (B,)
Hans Krause (B)
Wout van Ringelestein
Paul Louwers (B)
Theo van der Nahmer (B)
Piet Ouburg
Karl Pelgrom (B)
Hans Petri (B,E)
Ian Pieters (B,E)
Aart Rietbroek (B)
Rudi Rooijackers (B)
Gerda Rueter
Ellen Roona (B)
Ferry Slebe
Ruth Salinger
Piet van Stuivenberg (B)
Jan Snoeck (B)
Quirijn van Tiel (B)
Pieter van Velzen (B)
Shinkichi Tajiri (B,H)
Gerard Verdijk (B)
Koos van Vlijmen (B)
Carel Visser (B.E)
Emile Voeten (B)
Henk de Vries
Co Westerik
Theo Wolvecamp (E
Hans van Zutphen (B)
B= Beeldhouwer of Beeldhouwer/Schilder
De ATOL Groep 1959 - 1962:
In 1959 vormden 5 jonge kunstenaars de groep
'Atol'.
De groep bestond uit de Posthoorn bezoekers
Hans van der Lek, Gerard Verdijk,
Henk de Vries
en Aat Verhoog
aangevuld met de
naar Amsterdam
verhuisde schilder Roger Chailloux. De groep liet
zich vertegenwoordigen door hun
manager,
de bekende
kunstverzamelaar Frits
Becht, die in een
naburig pand van de Posthoorn een
expositieruimte had ingericht.
Vele tentoonstellingen in binnen- en buitenland
volgden, maar nog geen 3 jaar
later in 1962
viel ook deze
groep alweer
uiteen. De Atol groep wordt
beschouwt als een van de peilers van de Nieuwe
Haagsche School.
FUGARE:
In 1960 werd de groep 'Fugare' opgericht, veel
oud-leden van Verve traden toe tot
deze
nieuwe groep.
Nog meer dan daarvoor lag de nadruk op
abstractie en experiment, toch werd er ook
nog in de
figuratieve
traditie geschilderd.
De groep bestond uit tien schilders: Theo Bitter,
Harry Disberg, Jan van Heel,
Willem
Hussem, Nol Kroes,
Joop Kropff, George
Lampe, Jaap Nanninga,
Wim Sinemus, Frans de Wit en twee beeldhouwers:
Theo van der Nahmer en Aart van
den IJssel.
Later sloten
zich hierbij aan:
Gerard Verdijk en
Christiaan de Moor.
Tentoonstellingen vonden o.a. plaats in Pulchri
Studio (1961, 1962 en 1963), in
het
Stedelijk Museum in
Amsterdam (1961) en
in het Van Abbemuseum
in Eindhoven (1962). De groep zou bestaan tot
1967. De groep Fugare wordt
beschouwt als een
van de peilers
van de Nieuwe
Haagsche School.
Fugare 1960 - 1967
Theo Bitter 1916 - 1994
Harry Disberg 1921 - 2004
Jan van Heel 1898 -1990
Willem Hussem 1900 - 1974
Nol Kroes 1918 - 1976
Joop Kropff 1892 - 1979
George Lampe 1921 - 1982
Theo van der Nahmer 1917 - 1989
Jaap Nanninga 1904 - 1962
Wim Sinemus 1903 - 1987
Frans de Wit 1901 - 1981
Aart van den IJssel 1922 - 1983
Christiaan de Moor 1899 - 1981
Gerard Verdijk 1934 - 2005
De Posthoorngroep 1956 - 1962
Op initiatief van Jaap Nanninga werden vanaf
1949, door een aantal meer
experimenteel
ingestelde Haagse
schilders, in
café 'De Posthoorn'
schilderijen geëxposeerd, met zo'n succes dat in
1950 het naburige pand werd
gehuurd, en als
galerie
ingericht door de
kunstcollectioneur Frits
Becht, de Posthoorn-galerie werd hierdoor een
feit. Wie de tentoonstelling wilde
zien kon
aan het buffet
van het café de
sleutel ophalen.
Kunstenaars als Jan Roëde, Jaap Nanninga, Willem
Hussem, Hans van der Lek, Gerard
Verdijk,
Dirk Bus, Nol
Kroes, George
Lampe, Jan Cremer, Lotti
van der Gaag, Theo Bitter, Karel Bleijenberg, Kees
van Bohemen, Jos van den Berg,
Aat
Verhoog en anderen,
mochten er gratis
exposeren.
Er werden bijna maandelijks tentoonstellingen
georganiseerd.
De jaren 1956-1959 waren de meest succesvolle,
daarna nam de belangstelling snel
af, en in
1962 sloot de
galerie haar deuren.
De Posthoorngroep wordt beschouwt als een van
de peilers van de Nieuwe Haagsche
School.
Jos van der Berg 1905 - 1978
Theo Bitter 1916 - 1994
Kees van Bohemen 1928 - 1985
Wil Bouthoorn 1916 - 2004
Dirk Bus 1907 - 1978
Jan Cremer 1940 -
Gerard Fieret 1924 -
Lotti van der Gaag 1923-2000
Willem Hussem 1900-1974
Nol Kroes 1918- 1976
Joop Kropff 1892 - 1979
Paul Kromjong 1903 - 1973
George Lampe 1921 - 1982
Hans van der Lek 1936 - 2001
Will Leewens 1923 - 1986
Theo van der Nahmer 1917 - 1989
Ber Mengels 1921 - 1995
Jaap Nanninga 1904 - 1962
Jan Olyslager 1926 -
Jan Roede 1914 -
Willem Schrofer 1898- 1968
Wim Sinemus 1903 -1987
Ferry Slebe 1907 1994
Arnold Smith 1905 - 1995
Gerard Verdijk 1934 - 2005
Aat Verhoog 1933 -
Joop Vreugdenhil 1904 - 1969
Frans de Wit 1901- 1981
Aart van den IJssel 1922 - 1983
Verve 1951 - 1957
In 1951 werd in Den Haag door een aantal
Pulchri-leden, Theo Bitter, Jan van
Heel, Nol
Kroes, Willem
Schrofer en Frans de
Wit de
kunstenaarsgroep 'Verve' opgericht. Met nadruk
geen vereniging of school, maar
een groep.
Een gezelschap
van bij benadering
gelijkgerichten, met
in hoofdzaak figuratief werkende kunstenaars die
vooral op Parijs georiënteerd
waren. Willem
Schrofer
bedacht de naam Verve
en schreef het
oprichtingsmanifest wat aanvankelijk door een
eerste groep van 15 schilders en
vijf
beeldhouwers werd
ondertekend. De groep
exposeerde voor het
eerst als groep in 1951 aan het Voorhout Nr 58
bij Esher Surrey Art Galleries.
Naar aanleiding van een inleiding bij een van hun
tentoonstellingen werd ook de
term 'Nieuwe
Haagse
School' geboren.
Na 1957 was de kracht van het bindende element
verdwenen. En ging ieder weer zijn
eigen weg,
maar sommigen
vonden elkaar
later weer.
Deze leden richten in 1951 de groep Verve op
door gezamenlijk een
oprichtingsmanifest te
ondertekenen:
Schilders
Kees Andrea 1914 - 2006
Hannie Bal 1921 -
Herman Berserik 1921- 2002
Theo Bitter 1916 - 1994
Querine Collard,1920 - 1963
Rein Draijer 1899 - 1986 *
Jan van Heel 1898 -1990
Nol Kroes 1918- 1976
Willem Minderman 1910 -1985
Henk Munnik 1912- 1997
Rinus van der Neut 1910- 1999
Willem Schrofer 1898 - 1968
Ferry Slebe 1907 1994
Frans Vollmer 1913 - 1961
Co Westerik 1924 -
Frans de Wit 1901- 1981
Beeldhouwers:
Hubert Bekman 1896- 1974
Dirk Bus 1907 - 1978,
Theo van der Nahmer 1917 - 1989
Rudi Rooijackers 1920 -
Bram Roth 1916- 1995,
Werden lid van Verve in 1956
Wil Bouthoorn 1916 - 2004
George Lampe 1921- 1982
Christiaan de Moor 1899 - 1981
Aart van den IJssel, 1922 - 1983
De Haagse Nieuwe Realisten:
De kleurrijke jaren zeventig - Den Haag swingt,
de fantasie is aan de macht!
Provo en de
seksuele
revolutie hebben inmiddels
plaats gevonden, de
POP-cultuur en Pop-Art zijn in zwang. In de
kunst gaat het niet meer om abstract
of
figuratief, maar om
fotorealisme,
collage en pattern painting -
geïnspireerd door comics en stripverhalen. Het
gaat ook niet meer zozeer om
individueel
kunstenaarsschap
maar om
gezamenlijke artistieke
activiteiten.
De Nieuwe Haagse School bepaalde het Haagse
kunstklimaat van de jaren vijftig en
zestig. Dit
gaat het over
de Haagse kunst
van de jaren zeventig,
toen jonge kunstenaars als Pat Andrea (Den Haag,
1942), Peter Blokhuis
(Amersfoort, 1938),
Walter Nobbe
(Java, 1941), Jurjen
de Haan (Den Haag,
1936) en Maarten van Dreven (Sneek, 1941-2001)
zich groepeerden als de "Nieuwe
Realisten".
Ze studeerden
allen aan de
Koninklijke Academie voor
Beeldende kunsten in Den Haag en ondergingen
de invloed van docent Co Westerik.
Na de
academie werkten ze
in steeds
wisselende samenstellingen en
combineerden ze in hun werken de actualiteit met
citaten uit de
kunstgeschiedenis. Deze
kunstenaars
schilderden vaak
omvangrijke werken waaraan
elk een eigen bijdrage leverde. In 2003/2004
besteedde het Gemeentemuseum van Den
Haag hier
een speciale
tentoonstelling aan
in het vervolg op de
tentoonstelling van de Nieuwe Haagse School.
Pat Andrea 1942
Peter Blokhuis 1938
Walter Nobbe 1941-2005
Jurjen de Haan 1936
Maarten van Dreven 1941-2001
|
Museum Boijmans van Beuningen Link naar Museum Boijmans van Beuningen afdeling: Kunststromingen. |
Wikipedia De Nederlandse Nul-beweging werd gevormd in 1960, door Jan Schoonhoven, Armando, Jan Henderikse en Henk Peeters. |
Displaying 1 to 6 (of 6 links)
|
|