19, 20 and 21 Century Art


Links

 Title/Description 
Enkele Kunststromingen
Hierbij enkele stromingen:

Action Painting: 

Misschien dat Action Painting wel een van de 
meest opmerkelijke kunstuitingen uit het begin 
van de tweede helft van de twintigste eeuw is. 
Hierbij 
wordt eigenlijk voor het eerst afgeweken van de 
traditionele manier om verf op het doek aan te 
brengen, met penseel, spatel of vingers. Bij 
Action 
Painting wordt de verf op het doek gespat, 
gespoten of gegooid. Jackson Pollock is de 
belangrijkste vertegenwoordiger van deze 
stroming. Wat hem 
onderscheidt van zijn voorgangers is dat hem de 
daad van het schilderen belangrijker is dan het 
schilderij zelf. Volgens hem bevatte het 
materiaal 
waarmee hij werkte zelf al de energie om vorm te 
geven. De inbreng van de kunstenaar is echter 
vereist om deze energie vrij te maken, te laten 
werken. Zo ook bij zijn wereldberoemde drippings 
waarbij de kunstenaar de druppel moet losmaken 
zodat deze op het doek spatten.

Bergense school: 

Bergense School naam van een groep jonge 
Nederlandse schilders, in 1915 gevormd om de 
figuur van de Franse schilder Le Fauconnier (geb. 
1880), een 
der volgelingen van Cezanne. De voornaamste 
Nederlander uit deze groep was Leo Gestel. Uit de 
Bergense School is de eerste reactie in Nederland 
gegroeid tegen het impressionisme, in ongeveer 
dezelfde geest als dit geschiedde in Frankrijk 
bij 
het Fauvisme en in Duitsland bij het 
Expressionisme. Niet de pure uitwendige 
verschijning, de kleurige opperhuid der dingen, 
is 
voorwerp van de schilderkunst, doch de grote 
vormen, 
waaraan de kleuren slechts nadruk hebben te 
geven. De schilder moet het niet het snel 
voorbijgaande, doch het bestendiger inwendige 
leven in 
mensen en dingen ontdekken en tot uitdrukking 
brengen. Vandaar de voorkeur van de schilders 
van de school voor stilleven en figuur en een 
zekere 
afwending van het landschap met zijn 
wissenlende, uiterlijk gesteltenissen. Vandaar de 
overheersend gedempte kleurtonen, de ruige en 
strakke 
vormen, welke evenwichtig over het beeldvlak zijn 
verdeeld. Het is derhalve niet te verwonderen dat 
figuren als Johan Raedeker en Carley Toorop, 
wier werken over het algemeen deze kenmerken 
in grote consequentie vertonen, tot de meest 
representatieve figuren van de Bergense School 
worden 
gerekend. Het zijn vooral K. Boendermaker en de 
vroegere directeur van het Stedelijk Museum te 
Amsterdam C. Baard die aan de Bergense School 
bekendheid hebben gegeven.


Cobra: 

Het woord CoBrA staat voor de afkorting van de 
Franse namen van de steden: Copenhague, 
Bruxelles en Amsterdam. Uit deze drie steden 
komen de 
Kunstenaars vandaan die op 8 november 1948, 
tijdens een groot internationaal 
kunstenaarscongres in Parijs, de cobra groep 
oprichten. Een opgerolde 
slang wordt het symbool van de beweging. In het 
Parijse café Notre Dame ondertekenen Asger Jorn 
(uit Kopenhagen), Joseph Noiret en Christian 
Dotremont (uit Brussel) en Constant, Corneille en 
Karel Appel (uit Amsterdam) het manifest: 'La 
Cause était entendue' (De zaak was beklonken). 
Dit 
manifest, opgesteld door Dotremont, is een 
reactie op een verklaring vanuit het Franse 
Surrealisme die 'La Cause est entendue' (De zaak 
is 
beklonken) heet. Dotremont maakt in zijn betoog 
duidelijk dat zij het niet meer eens zijn met 
deze 
Franse Kunstenaars. De cobra Kunstenaars willen 
een nieuwe weg inslaan: zij willen zonder 
vooropgezet plan en met veel Fantasie werken. De 
kern van de cobra groep bestaat uit de 
Kunstenaars die 
het manifest hebben ondertekend. Al gauw 
sluiten zich vele Kunstenaars bij deze kern aan. 
Uiteindelijk zijn meer dan veertig Kunstenaars 
lid 
of 
zijdelings betrokken bij cobra. Niet alleen 
schilders, maar ook beeldhouwers, dichters, 
fotografen en filmers voelen zich aangetrokken 
tot de 
ideeën van cobra. Ook de Duitse groep Meta ging 
deel uitmaken van de CoBrA-groep. Cobra 
Kunstenaars maken kleurrijke werken. De Cobra 
Kunstenaars 
schilderen vrijwel altijd direct en spontaan. Net 
als 
kinderen willen zij zonder vooropgezet plan en 
met veel Fantasie werken. Zij zetten zich af 
tegen de regels van de kunstacademie. Zij vinden 
het bijvoorbeeld niet belangrijk om de regels van 
het Perspectief toe te passen. 

Cobra Kunstenaars streven naar een 
ongedwongen Kunst en proberen met allerlei 
materialen te werken. Het experiment staat 
voorop. De Cobra 
Kunstenaars presenteren zich als experimentelen'. 
De Deense Cobra Kunstenaars zijn al ruim voor de 
Oorlog aan het experimenteren. Asger Jorn 
moedigt Constant Nieuwenhuys aan hetzelfde in 
Nederland te doen. Op 16 juli 1948 richt Constant 
samen met o.a. Karel Appel en Corneille 
de 'Nederlandse Experimentele Groep' op, die op 
8 november 1948 overgaat in de Cobra groep. 
Het dier zoals een Vogel, kat, hond, slang is een 
favoriet onderwerp bij de Cobra Kunstenaars. 
Fantasiebeesten en fantasiewezens zijn ook zeer 
geliefd. Sommige wezens bestaan uit een 
combinatie 
van dieren en mensen. Het masker spreekt 
eveneens tot de verbeelding. Cobra Kunstenaars 
laten zich bij het maken van hun afbeeldingen 
inspireren 
door Mythen, kindertekeningen, volkskunst, de 
prehistorie, oosterse Kalligrafie, Primitieve 
Kunst 
(niet-westerse Kunst uit o.a. Afrika en Oceanië) 
en Kunst van geesteszieken. Vooral de Deense 
Cobra Kunstenaars hebben belangstelling voor 
Mythen. Sommigen menen in hun werk zelfs 
nieuwe Mythen 
te scheppen. Om die reden worden zij ook wel 
mythescheppende Kunstenaars genoemd. In 
Nederland wordt de kindertekening veel als 
directe bron 
gebruikt. In België, waar de interesse voor het 
schrift groot is, bestuderen een aantal Cobra 
Kunstenaars de oosterse Kalligrafie. Dotremont en 
Alechinsky zijn geboeid door het persoonlijk 
handschrift; zij zien dit als de meest intieme en 
directe uiting van de psyche van de mens. Een 
paar 
Kunstenaars houden zich niet alleen bezig met 
het maken van kunstwerken, maar ook met 
theorieën over Kunst en de rol van de Kunstenaar 
in de 
maatschappij. Asger Jorn, Christian Dotremont en 
Constant Nieuwenhuys zijn
hier in de eerste plaats mee bezig. Zij gaan uit 
van de communistische leer van Marx, maar vullen 
diens ideeën aan met gedachtegangen over 
Kunst. 
Hun streven is een Kunst vóór en vooral ook dóór 
iedereen, ongeacht klasse, nationaliteit, kennis- 
en opleidingsnivo. Jorn, Dotremont en Constant 
zoeken een Kunst die spontaan voortkomt uit de 
Fantasie. Jorn schrijft ook over de relatie 
tussen 
Beeldende Kunst en Architectuur. Hij vindt dat 
deze onlosmakelijk verbonden zijn. Met een foto 
van een primitieve hut die door zijn bewoners 
versierd is laat hij zien hoe mooi deze 
combinatie 
is. In een aantal samenwerkingsprojecten van de 
Cobra Kunstenaars worden Jorns idealen 
verwezenlijkt. Samenwerken aan één kunstwerk is 
een 
speciale bezigheid binnen de Cobra groep. De 
Kunstenaars werken samen op één doek, één stuk 
papier of op één muur. Soms laten de 
volwassenen hun 
kinderen meedoen. Zo maakt Anton Rooskens 
met zijn zevenjarig dochtertje Marcelle een 
prentenboek waarin hij de versjes van zijn kind 
aanvult met 
kleurrijke voorstellingen. Dichters en schilders 
creëren eveneens gezamenlijke werken. Schrift en 
beeld combineren zij op een vrije manier. Deze 
werken worden 'peinture-mots': 
woordschilderingen, genoemd. Twee belangrijke 
samenwerkingsprojecten in Denemarken zijn 'het 
congres te Bregneröd' 
en de Boerderij van Erik Nyholm.

In de zomer van 1949 komen gedurende een 
maand Cobra leden en vrienden, sommigen met 
hun vrouwen en kinderen, samen in een 
weekendhuis voor Deense 
architectuurstudenten te Bregneröd, vlakbij 
Kopenhagen. De Denen zijn in de
meerderheid, enkele Kunstenaars komen uit 
Frankrijk, Engeland en Zweden, Dotremont is de 
enige Belg, de Nederlanders zijn echter niet 
aanwezig. 
Het huis is aan Jorn ter beschikking gesteld 
tegen 
de belofte het van binnen te decoreren. Als één 
grote familie woont en werkt iedereen, zelfs de 
kinderen, samen. Er worden schilderijen, 
gedichten, en Sculpturen gemaakt. De muren van 
het huis en vele daar aanwezige voorwerpen 
moeten het 
zelfs ontgelden. Het ideaal van Cobra wordt 
tijdens dit evenement, het 'congres te 
Bregneröd', 
verwezenlijkt. Een kleine, vrije maatschappij uit 
zich zonder speciale eisen, zonder vooropgezette 
normen. Tegelijk worden de ideeën van Jorn over 
de combinatie van Beeldende Kunst en 
Architectuur 
in praktijk gebracht. Helaas is de beschildering 
van het huis met uitzondering van een gedeelte 
van het plafond verloren gegaan, korte tijd later 
wordt het namelijk overgeschilderd. Wel zijn 
enkele foto's bewaard gebleven In de Boerderij 
van Erik Nyholm, een forellenkweker en keramist, 
worden eind november 1949 de Nederlandse 
Kunstenaars Appel, Constant en Corneille 
ontvangen. Binnen een zeer korte tijd worden ook 
hier deuren, 
wanden, het plafond en enkele voorwerpen bedekt 
met fantasiewezens. Het is een levendig geheel. 
De drie Nederlanders schrijven hun naam met de 
datum boven een deur.

Corneille schrijft boven de ingang van het huis 
nog een tekst: 'Entrez, ici C'est vivre'. Na hun 
vertrek komt Jorn op bezoek en beschildert samen 
met Nyholm een overgebleven Wand in de 
keuken. Het tijdschrift van de Cobra beweging 
krijgt dezelfde naam als de groep: 'Cobra'. Het 
is 
het beste 
middel om de internatiomale samenwerking te 
realiseren. Christian Dotremont is
behalve secretaris van de groep ook 
hoofdredacteur van het blad. De teksten worden 
voornamelijk in het Frans geschreven. Zowel 
artikelen als 
afbeeldingen van kunstwerken, verhalen en 
gedichten verschijnen in het tijdschrift. Nummer 
vier is een speciale editie; het wordt als 
catalogus 
voor de eerste grote internationale 
tentoonstelling 
in 1949 in het Stedelijk Museum te Amsterdam 
gebruikt. Op de kaft steekt een flinke Tong uit 
een wijdgeopende mond: de Kunstenaars hebben 
genoeg van de burgelijke maatschappij!

Dadaïsme: 

Het woord 'Dada' (frans woord voor stokpaardje) 
werd gevonden door op goed geluk in een 
woordenboek te prikken. Dat gebeurde in 1915 te 
Zurich, 
waar zich om de Roemeense emigrant en dichter 
Tristan Tzara een groep had gevormd van een 
aantal emigranten; de Duitser Hugo Ball 
Hulsenbeck, de 
Elzasser H. Arp, de Zwitserse Sophie Tauber, de 
Nederlander otto van Rees en de Roemeen Marcel 
Janco, voor wie H. Ball in 1916 de literaire 
club 'Cabaret Voltaire' stichtte, waar 
voordrachten 
en tentoonstellingen werden gehouden en van 
waar uit zij manifesten en het tijdschrift 'Dada' 
verspreidden. Ontgoocheld door het demasque 
dat de oorlog te zien had gegeven van de holheid 
en leugenachtigheid van alles wat tot dan toe de 
naam 
van beschaving en cultuur had gedragen, hadden 
zij zich aaneengesloten, met als enig doel: af te 
rekenen met het verleden, machteloosheid en te 
gedesillusioneerd om nog een nieuw positief 
geluid te doen horen. Spottend en honend, 
belachelijk en te schande makend, prikkelden en 
kwetseten 
zij moedwillig iedereen, die zich nog met dat 
verleden verbonden noemde. Hun uitingen, die zij 
met die opzettelijke willekeurige gekozen 
naam 'Dada' betitelden waren meestal alleen voor 
de ingewijden begrijpelijk, voor zover zij 
althans 
geen volslagen onzin waren. Wat als dada-kunst 
gepresenteerd werd, moest de leek het spoor 
doen kwijtraken. Te New York werd terzelfder tijd 
een soortgelijke beweging gelanceerd door de 
Fransman Marcel Duchamp, de Spanjaard Francis 
Picabia, die zich in 1917 bij de Zuriche groep 
aansloot, de Amerikanen Man Ray, W. Arensberg 
en 
marius de Zayes. Zij hadden als centrum Galery 
Stieglietz, 291 Fifth Avenue, en gaven het 
daarnaar genoemde tijdschrift 291 uit. Duchamp, 
die 
reeds voor de oorlog zeer persoonlijke dingen 
had laten zien, was de meest ingenieuze. Door 
zijn ready-mades: gebruiksvoorwerpen, als 
kunstvoorwerpen gepresenteerd (het meest 
beroemde en choquerende was het als 'fontein' 
ingezonden urinoir), werd hij de meest beruchte 
van alle 
dadaisten. Vanuit Zurich verbreidde de beweging 
zich snel over geheel Europa. Nog voor het einde 
van de oorlog waren Berlijn, Keulen en Parijs 
nieuwe centra. In Berlijn werd het Dadaisme 
gepropageerd door Hulsenbeck bij wie zich o.a. G. 
Grosz, J. Baader en heartfield aansloten. 
Hulsenbeck 
gaf die beweging echter spoedig een politiek 
karakter door zich openlijk uit te spreken voor 
het 
Russische communisme. In 1920 had te Berlijn 
een 
grote algemene dada-tentoonstelling plaats. 
Daarna verzandde de beweging in politieke 
acties. Te Keulen vond het Zurichse Dadaisme 
een grote 
medestrijder in Max Ernst, een vriend van Arp uit 
diens Keulse tijd. Tezamen met Baargeld en Arp, 
die zich direct na het einde van de oorlog bij 
hen had gevoegd, leidde hij daar de beweging. 
Het Dadaisme bleef er, in tegenstelling met 
Berlijn, tot het artistieke terrein beperkt. Het 
vertrek 
van Ernst en Arp naar Parijs in 1921 betekende 
het einde er van. Te Parijs was het Dadaisme 
aanvankelijk een literaire aangelegenheid. Het 
werd 
geleid door A. Breton, Ph. Soupault, P. Eluard, 
L. 
Aragon e.a. die in 1918 het tijdschrift 
Litterature 
oprichtten. Tussen 1920 en 1922 werd Parijs 
het centrum. Het Dadaisme bereikte zijn 
hoogtepunt in de vele tentoonstellingen, 
bijeenkomsten en tijdschriften, die er gelanceerd 
werden. Op het 
congres, dat in 1922 te Parijs werd gehouden, 
raakten de dadaisten onderling verdeeld. Tzara en 
Breton ontpopten zich er als felle tegenstanders. 
Het Premier manifeste du Surrealisme, dat de 
laatst genoemde in 1924 uitvaardigde, betekende 
het einde van het Dadaisme, waarvan het 
anatchisme 
niet meer kon bevredigen. Velen sloten zich bij 
Breton aan. Enigszins terzijde van de grote 
beweging werkte in Hannover Kurt Schwitters, 
wiens 
werk, door de maker met 'Merz' aangeduid: 
collages, samengesteld uit papiersnippers, 
reisbiljetten, stukjes hout, draadjes, spijkers 
enz., 
opvalt 
door het ontbreken van het uitdagende en door 
de speelse poezie waardoor het beheerst wordt. 
Schwitters onderhield contact met Th. van 
doesburg, 
die in Nederland het Dadaisme propageerde o.a. 
door het beleggen van bijeenkomsten en het 
uitgeven van het geschriftje: Wat is Dada.

Expressionisme: 

Heet elke kunstrichting waarbij de aandacht in 
het 
kunstwerk volledig geconcentreerd is op een zo 
sterk mogelijke zeggings- of uitdrukkingskracht. 
De in het onderwerp beleefde emotie dient op de 
meest sprekende wijze. d.w.z. zonder omwegen, 
te worden omgezet in vorm, lijn of kleur. Deze 
laatsten drie grijpen in elkaar en kunnen ertoe 
bijdragen het doel, waarna gestreeft wordt 
naderbij te brengen. Van schoonheid in klassieke 
zin is 
geen sprake: het expressionisme vermijdt "schone 
harmonieen van vorm, lijn en kleur, die immers 
het resultaat van een langzaam rijpingsproces 
zijn. Het expressionisme is de kunst van het 
spontane, het onmiddelijk, van al hetgeen opwelt 
in de menselijke ziel. Niet te loochenen valt het 
feit, dat crisisperioden het ontstaan van het 
expressinisme bevorderen. De romaanse volken, 
wier kunstopvattingen voor alles op stilering 
berust, 
verzetten zich in wezen tegen het 
ongebreiddelde, dat de voedingsbodem van het 
expressionisme vormt. Frankrijk en Italie hebben 
nauwelijks zuiver 
expressionisme gekend: een figuur als 
bijvoorbeeld H. Rouault is een op zich zelf 
staand 
geval gebleven. Anders bij Duitsers, Duitse-
Zwitsers (F. 
Hodler en enige geestverwanten), Oostenrijkers en 
Vlamingen. Een eigenaardigheid is nog, dat het 
vooral kustgebieden zijn, waar het 
expressionisme 
gebloeid heeft (P. Modersohn-Becker, Nolde, 
Munch, Permeke, Ensor). Het verdient geen 
aanbeveling het Expressionisme ook een faseb uit 
het 
verleden te bezigen: expressionisme noemt men 
de beweging in he eerste kwart van de 20ste 
eeuw, die haar wortels heeft in het einde van de 
19de 
eeuw. Het hoofdaccent ligt op de schilderkunst en 
grafiek. De sculptuur heeft het expressionisme 
slechts bij uitzondering beleden (E. Barlach en 
zo men wil ook W. Lembruck). De houtsculptuur 
van L. Kirchner, die in dit verband eveneens 
thuishoort, is uitsluitend een reactie op de 
negersculptuur, waarvan de expressieve waarde 
eerste toen herkend werd. Waar de term 
expressionisme vandaan komt, is thans moeilijk 
meer na te 
gaan. Het gebruik staat op naam van verschillende 
personen: de Franse schilder J.A. Herve, P. 
Cassirer, de Franse criticus L. Vauxcelles en ten 
slotte Herwarth Walden. Laatstgenoemde zou het 
eerst in zijn polemisch weekblad Der Sturm in 
1911, van expressionisme gesproken hebben in 
de zin 
van alle avant-garderichtingen als kubisme, 
futurisme enz. 

Fauvisme: 

Fauves, Les (Fr., letterlijk: de wilde dieren), 
noemt 
men een aantal schilders, die bij het gebruik van 
onvermengde kleuren tot het uiterste 
gingen. Zij wilden geen modellering door het 
licht 
en schaduwen, geen illusie van ruimte door clair-
obscur. Maar hun mening was tevens, dat ieder 
in volkomen vrijheid zijn eigen expressie moest 
vinden. Zij groepeerden zich op de 'Salon 
d'automne' van 1905 rondom Matisse, omdat hij 
samen met 
Marquet waarschijnlijk de eerste is geweest die 
op 
deze wijze schilderde (in 1898). In de Academie 
Carriere en bij G. Moreau beinvloeden zij in 
1899 o.a. Laprada en Derain die met Flaminck in 
Chatou werkte. De kleuren van deze twee waren 
o.a. door de invloed van Van Gogh nog feller en 
heftiger dan die van de andren. Matisse en 
Marquet, die door de constructieve kant van het 
werk van Cezanne geboeid waren, begonnen weer 
tijdelijk 
met een donkerder palet te schilderen (1902-03) 
en alleen de Vlaminck blijft dan in zijn werk fel 
kleurig. In 1904 schildert Matisse enigszins als 
de divisionisten, maar vrijer en met meer 
lichtwerking. Toen in 1905 op de 'Salon 
d'automne"het werk van bovengenoemden was 
verenigd, zag men er 
ook schilderijen van Friesz en Dufy uit Le Havre, 
van Rouault en van nog een aantal anderen. Door 
de journalist L. vauxcelles werd toen de 
naam 'Fauves' bedacht. In 1906 sloten ook braque 
en de hollander van Dongen zich bij de beweging 
aan. De felle uitbarstingen van de Fauves heeft 
niet lang geduurd, want in 1907 waren het alleen 
Matisse en Dufy die verder aan de beweging trouw 
bleven.

Haagse school: 

Haagse School is de benaming voor een aantal 
schilders, die tussen ca. 1860 en 1900 in Den 
Haag hebben gewerkt. Als gemeenschappelijk 
kenmerk ziet 
men in het hier onstane werk een streven naar de 
realistische weergave van het landschap of 
interieur, terwijl op den duur de schilderwijze 
en 
de 
manier van waarnemen veel verwantschap tonen 
met het impressionisme. Het vroegst merkt men 
deze eigenschappen op in de werken van J. 
Bosboom, J. 
Israels en J.H. Weissenbruch; ze treden duidelijk 
aan de dag in het werk van de gebroeders Maris, 
A.G. Bilders en W. Roelofs. Kenmerkend was ook 
de vestiging van H. Mesdag, een schilder uit een 
vermogende Groningse Bankiersfamilie, in Den 
Haag, die daar een verzameling aanlegde van vele 
werken van de Franse Barbizon-meesters. De 
naam Haagse School moet in het begin van de 
20ste in Amsterdamse schilderskringen zijn 
ontstaan, toen 
daar soortgelijke vernieuwingen in de 
schilderkunst zich voordeden doch met een 
duidelijke ander karakter. In groter verband 
rekent men de Haagse 
School onder de stijl-benaming impressionisme. 
De Haagse School onderscheidt zich dan door te 
zoeken naar het weergeven van stemming, 
atmosfeer en 
licht, waarbij, vooral aanvankelijk, de kleur 
afgestemd was op een hoofdtint van grijs. 


Nieuwe Haagse School: 

Nieuwe Haagse school Direct na de Tweede 
Wereldoorlog komen de Haagse kunstenaars met 
hun reactie op de experimentele Cobra-
beweging. In de 
vijftiger jaren legt de groep Verve zich toe op 
een 
modern-figuratieve kunst en in de zestiger jaren 
gaat de groep Fugare zich toespitsen op de 
abstractie. Uit een combinatie van beide groepen 
ontstaat het werk van de Posthoorngroep, die 
algauw doorgaat als de Nieuwe Haagse School 
met Co 
Westerik, Toon Wegner, Jan van Heel, Herman 
Berserik, Willem Hussem en Jaap Nanninga. Later, 
in de jaren 70, ontstond de ABN-groep met Pat 
Andrea, 
Peter Blokhuis en Walter Nobbe (allen leerlingen 
van Co Westerik). Deze groep "Nieuwe Realisten", 
uitgebreid met Jurjen de Haan en Maarten van 
Dreven, werd ook bekend als de Nieuwe Haagse 
School. 

Hyperrealisme: 

Ook superrealisme en fotorealisme genaamd 
(laatste naam is alleen toepasselijk voor de 
tweedimensionale kunstwerken). Deze stroming 
in de 
beeldende kunst stamt uit de tweede helft van de 
jaren zestig. De bloeiperiode van het 
hyperrealisme vond plaats in de jaren zeventig. 
Kenmerkend 
was de afstandelijke houding van de kunstenaars 
ten opzichte van de verbeelde werkelijkheid. Vaak 
probeerden zij even objectief te registreren als 
een camera. De kunstwerken hebben zelden een 
inhoudelijke betekenis. De uiterlijke 
verschijningsvorm van een gegeven was het 
onderwerp, niet de 
emotie of betekenisgeving van een subjectieve 
toeschouwer. Hyperrealistische schilders 
verbeelden vaak ‘kiekjes’ uit het alledaagse 
leven. 
Stadsgezichten met beeldbepalende etalages en 
andere facetten van de consumptiemaatschappij 
zijn veelvoorkomende onderwerpen. In de 
beeldhouwkust 
stond de mens centraal. De mensen waren zo 
realistisch weergegeven dat ze nauwelijks van 
echt te onderscheiden zijn. Dit kan tot 
verwarring 
leiden 
in musea waarin dergelijke beelden zijn 
opgesteld. De beeldhouwwerken werden meestal 
vervaardigd met behulp van lichaamsafgietsels. 
John de Andrea 
en Duane Hanson behoren tot de bekendste 
hyperrealistische beeldhouwers. Beiden werken 
met kunststof. Het werk van Duane Hanson is 
overigens niet 
van enige ironie en maatschappij kritiek 
gezuiverd. De tweedimensionale kunstenaars 
hechten zeer veel waarde aan de fotografische 
weergaven van de 
werkelijkheid. Het merendeel bestudeert de 
realiteit aan de hand van foto’s. Karakteristieke 
eigenschappen van de fotografie zijn in de 
schilderijen terug te vinden. Een groot aantal 
hyperrealistische schilders creëerden hun 
kunstwerken met behulp van dia’s. Deze dia’s 
werden op 
het doek geprojecteerd. Dia’s vertekenen de 
werkelijkheid en deze vertekeningen zien we 
vaakterug in de schilderijen. Zo lijken de 
lichtste 
delen 
vaker het licht uit te stralen in plaats van te 
reflecteren. Invloed uit de fotografie blijkt 
eveneens uit de weergave van scherpte/diepte. 
Het 
scherp stellen op een bepaald element terwijl de 
rest onscherp is heeft immers niets te maken met 
de wijze waarop de mens waarneemt. Sommige 
kunstenaars maakten gebruik van meerdere foto’s 
om alles even scherp in beeld te brengen (Richard 
Estes). Wanneer de kunstwerken hard en scherp 
zijn uitgevoerd spreekt men van hard focus-
realisme. Wanneer de schilderijen lijken op 
onscherpe foto’s spreekt men van soft focus-
realisme. 
Spuittechnieken waren populair bij de 
hyperrealisten. Zij streefden doorgaans naar een 
onpersoonlijke verftechniek. De penseelvoering is 
daardoor 
zelden zichtbaar. De kunstwerken werden heel 
nauwgezet weergegeven. Het hyperrealisme 
bloeide vooral in de Verenigde Staten (Richard 
Estes, Chuck 
Close, Howard Kanovitz, John de Andrea, Duane 
Hanson). Europese hyperrealisten waren meestal 
minder extreem; vaak is hun werk minder groot 
en 
streefde men veel minder naar objectiviteit ( 
Lucian Freud, Domenico Gnoli, Gerhard Richter). 
Het fotografische beeld speelt eveneens een 
minder 
grote rol. Het hyperrealisme is een reactie op de 
abstracte kunst. Er zijn veel overeenkomsten met 
de pop art. 

Impressionisme: 

De meest tot de verbeelding sprekende 
stijlperiode in de 19e eeuwse schilderkunst is 
ongetwijfeld het impressionisme. De 
impressionistische 
schilders probeerden de steeds veranderde 
momenten in de wereld om hen heen te 
registreren. Daarvoor moesten ze zorgvuldig het 
licht bestuderen en 
de kleuren op hun palet daarmee in 
overeenstemming brengen, om vervolgens met 
snelle toetsen de sfeer van het moment vast te 
leggen. Ze ontdekten 
dat schaduw niet een vermindering van kleur 
betekent, maar een aanvullende contrasterende 
kleur bevat (de zogenaamde 
complementairwerking van 
kleuren). Het was de manier waarop het natuurlijk 
licht op het moment van schilderen op het 
voorwerp viel, wat de aandacht van de 
impressionisten 
aantrok. De naam Claude Monet (1840-1926) is 
welhaast synoniem aan het impressionisme. Het 
wisselend kleurenspel door het licht veroorzaakt, 
boeide hem mateloos. Auguste Renoir (1830-
1903) keerde zich meer en meer van het 
impressionisme af; in plaats van zich te 
concentreren op 
atmosferische weergave ging hij veel belang 
hechten aan de voorbereidende tekening, waarin 
de nadruk kwam te liggen op de omtreklijn. 
Camille 
Pissaro (1830-1903) kenmerkte zijn werken door 
een grote mate van verfijning. Alfred Sisley 
(1839-1899) zijn werken kenmerken zich door 
een zekere 
melancholie, die hij opriep door het gebruik van 
stemmige kleuren. Edgar Degas(1834-1917) was 
in zoverre impressionist, dat ook hij het 
vluchtige 
moment wilde vastleggen, maar hij hield de vorm 
nauwlettend in het oog en zijn kleurgebruik bleef 
compact.

Minimal Art: 

Minimal art is de benaming voor een stroming in 
de beeldhouwkunst. Andere benamingen voor 
hetzelfde verschijnsel zijn Primary Structures, 
Unitary 
Objects en ABC Art. Deze niet georganiseerde 
beweging is ontstaan in de eerste helft van de 
jaren zestig. Minimal art werd zowel in Europa 
als 
in 
de U.S.A. vervaardigd. De minimal art 
concentreerde zich op de elementaire aspecten 
van de driedimensionale kunst. Formele aspecten 
stonden 
centraal, vooral de vorm. De vormen van de 
kunstwerken zijn meestal eenvoudig en 
geometrisch. De kunstenaars streefden naar 
objectiviteit in 
plaats van expressie. Zij maakten veel gebruik 
van 
industriële materialen en technieken in plaats 
van 
ambachtelijke technieken. Vaak werd het 
construeren van het object uitbesteed. De 
constructies zijn overigens zelden klein. In de 
minimal-art werd de relatie van het kunstwerk 
met de 
omringende ruimte zeer belangrijk geacht. 
Sokkels werden zelden gebruikt, dergelijke 
hulpmiddelen isoleren het kunstwerk immers van 
zijn omgeving. 
Het kunstobject bestaat vaak uit meerder, soms 
identieke objecten. Als dergelijke objecten in de 
ruimte verspreidt zijn komt er een symbiose 
tussen het kunstwerk en de omgeving tot stand. 
De minimalisten vonden het werk van de 
constructivisten, de suprematisten en de 
Eindeloze Zuil van 
Brancusi interessant.

Nieuwe figuratie: 

Na de Tweede Wereldoorlog voelden heel wat 
kunstenaars zich geroepen afstand te doen van 
de tot dan gevestigde opvattingen omtrent 
figuratie en 
Expressionisme. Vanuit het abstraheren creëerden 
enkele schilders een nieuwe visie en ontstond de 
Nieuwe figuratie.
Het werd een conglomeraat van verscheidene 
elementen, waarbij het inbrengen van witte 
vlakken in het schilderij, om aanwezigheid te 
manifesteren 
door afwezigheid, opviel als creatief element. 
Het 
integreren van voorwerpen, zelfs levende wezens, 
betekende het picturaal tegen elkaar uitspelen 
van natuur en cultuur. Het aanbrengen van 
spiegels in het schilderij bracht niet alleen de 
reliëfwerking teweeg, maar evengoed een 
assimilatie van 
de toeschouwer met het artistieke werk. Men 
aarzelde niet met de inbreng van triviale niet 
gepoëtiseerde elementen en uitbeeldingen.

Pop-Art: 

De naam pop art is in 1954 gelanceerd door de 
Britse criticus Lawrence Alloway, alhoewel de 
term 
al in 1947 door de Britse beeldhouwer Paolozzi 
werd gebruikt. Deze figuratieve stroming bond 
een grote verscheidenheid aan stijlen en 
technieken. Het gemeenschappelijke 
uitgangspunt was de 
interesse voor de hedendaagse populaire cultuur, 
vooral de triviale cultuurvormen uit de Verenigde 
Staten. Massaproducten uit het alledaagse 
leven, reclame, strips, films, massamedia en 
idolen waren veel voorkomende onderwerpen. 
Meestal oogden de kunstwerken net als in de 
reclamewereld 
jeugdig, luchtig en speels. De Amerikaanse 
kunstenaars namen zelf veelvuldig elementen uit 
de beeldtaal van de reclame over. De 
consumptiemaatschappij werd vaak positief 
belicht, hoewel er ook kritische pop art werken 
bestaan. Het optimisme over de 
consumptiemaatschappij is 
gemakkelijk te bevatten als we de schaarste van 
de jaren veertig in herinnering nemen. De 
kunstwerken waren gericht op een groot publiek. 
De pop 
art was dan ook een toegankelijke stroming. Er 
werd afgerekend met het intellectuele, gewichtige 
en elitaire imago van de beeldende kunst. De 
beeldtaal sloot aan bij de veranderende smaak. In 
tegenstelling tot vele andere stromingen werd er 
dus niet gestreefd naar een universele stijl of 
eeuwigheidswaarde. Een aantal pop-kunstenaars 
wilden werken maken die ook betaalbaar waren 
voor de massa. Grafische technieken en de 
fotografie 
werden gewaardeerd omdat ze net als de 
geïndustrialiseerde producten in oplagen konden 
worden vervaardig en ze minder persoonlijk ogen 
als 
handmatig vervaardigde werken. De positieve 
waardering voor massaproducten leidt in de pop-
art van de jaren zestig veelvuldig tot het 
verdoezelen 
van sporen van handwerk. Warhal gaat daarin het 
verst; hij noemde zichzelf een machine en zijn 
atelier ‘The factory’. De Pop Art ontwikkelde 
zich 
haast gelijktijdig in Engeland ( Londen) en de 
U.S.A. Engeland was iets eerder, maar in de V.S. 
was de breuk met de kunst van het verleden 
groter. 
De meeste Engelse popkunstenaars hadden in 
tegenstelling tot de Amerikanen een traditionele 
opleiding gevolgd aan een kunstacademie. De 
Britse 
werken zijn meestal subtieler, esthetischer en 
tonen vaak diepgang. De Amerikaanse 
popkunstenaars waren echter veel radicaler; de 
kunsthistorische 
waardering voor hun werk is daardoor groter. De 
Pop Art ontwikkelde zich haast gelijktijdig in 
Engeland ( Londen) en de U.S.A. Engeland was iets 
eerder, maar in de V.S. was de breuk met de 
kunst van het verleden groter. De meeste Engelse 
popkunstenaars hadden in tegenstelling tot de 
Amerikanen een traditionele opleiding gevolgd 
aan een kunstacademie. De Britse werken zijn 
meestal subtieler, esthetischer en vertonen vaak 
diepgang en ironie. De Amerikaanse 
popkunstenaars waren echter veel radicaler; de 
kunsthistorische waardering voor hun werk is 
daardoor groter. De 
eerste pop-art expositie werd in 1954 
georganiseerd door een groep jonge kunstenaars, 
de Independent Group genaamd. Deze befaamde 
expositie in de 
Londense Whitechapel Art Gallery heette ‘This is 
tomorrow now’. Richard Hamilton (1922) was één 
van de deelnemers en organisatoren. De Franse 
nouveau réalistes zijn verwant aan de pop art.
Kunsthandel Henk van der Kamp
Kunststromingen bij Kunsthandel Henk van der Kamp zijn o.a. Abstracte Kunst, Action Painting, African Art, Bergense School, Constructivisme, Dadaïsme, De Ploeg, École de Paris, Etnografica, Expressionisme, Fauvisme, Futurisme, Hedendaagse Kunst, Impressionisme, Klassiek Modernen, Kubisme, Luminisme, Meta Realisme, Minimal Art, Nieuwe Figuratie, Nieuwe Haagse School, Pop Art, Realisme, Surrealisme, Symbolisme en Tribal Art.
Kunststromingen in de 20e eeuw
KUNSTSTROMINGEN in de 20ste EEUW, naar 
overzicht kunsthistorie
Belangrijke stromingen en stijlen zijn:
Jugendstil, Kubisme, Fauvisme, Expressionisme, 
Futurisme, Dadaïsme (dada), Surrealisme, 
Abstracte kunst, Het Bauhaus, Constructivisme, 
de stijl, Cobra, Materieschilders, Abstract 
expressionisme, Colourfield painting, Popart, 
Fotografisch realisme, Op-art, Hard-edge, 
Minimal Art, Kinetische kunst, Concept-art en 
Land art. 

Met de zoekmachine Google kunt u goed 
afbeeldingen zoeken. Het is echter wel even leren 
om vlot tot resultaten te komen. We geven wat 
voorbeelden.
Wilt u afbeeldingen die horen bij de Cobra 
kunststroming klik dan: Cobra = Google+zoeken 
U krijgt nu circa 6000 zoekresultaten en daar 
kunt u niet goed mee uit de voeten. Zoek directer 
bijvoorbeeld Karel+Appel = Google+zoeken Dat 
worden er nog 450, maar dat is al beperkter. 
Zoekt u een bepaald schilderij geef dat dan op 
bijvoorbeeld: Karel Appel "Vragende kinderen". 
Resultaat is vier zoekresultaten! 
Geeft u op: Pablo Picasso dan krijgt u circa 7000 
zoekresultaten! Voegt u toe: "Zittende vrouw met 
vishoed", dan zijn dat er twee! 
Claude Monet, 4120 zoekresultaten, Claude 
Monet Giverny 640, Claude Monet "Tuin te 
Giverny" 2!
Kenmerken van de Jugendstil ▲
* Sierlijke gebogen lijnen. Ze doen denken aan 
plantenmotieven (wijnrank, andere klimplanten, 
knop, jonge scheut, jonge boom).
* We zien het vooral bij de toegepaste kunsten 
zoals edelsmeedwerk, sieraden, glasbewerking, 
meubels en damesmode.
* Ook in de architectuur, maar niet op grote 
schaal.
* Tijdperk: 1880 - 1925. In latere tijden staat de 
stijl steeds weer in de belangstelling.
* Benamingen: Duitsland en Oostenrijk Jugendstil, 
Frankrijk Art Nouveau, Engeland Modern Style. 
Namen geven aan: nieuw, modern en jeugdig.
Kunstenaars
Engeland: William Morris, Walter Crane en Aubrey 
Beardsley.
Frankrijk: School van Nancy met Emile Gallé, late 
schilderwerk van Seurat en in de doeken van Van 
Gogh, in de decoratieve composities van Gauguin, 
affiche kunst van Toulouse-Lautrec.
Spanje: centrum is Barcelona met Antonio Gaudí.
Duitsland: de twee centra zijn München en Berlijn.
Oostenrijk: centrum is Wenen met Gustav Klimt |
België: Henry van de Velde, die in 1901 de eerste 
"Akamie voor toegepaste kunst" in Weimar 
stichtte.

Art Nouveau kunstenaars zijn:
Peter Behrens | Hendrik Petrus Berlage | Antoni 
Gaudi | Hector Germain Guimard | Victor Horta | 
Gustav Klimt | Max Klinger | Alphonse Mucha | 
Egon Schiele | Jan (Johan) Thorn-Prikker | Louis 
Comfort Tiffany | Henry van der Velde | Heinrich 
Vogeler | Otto Koloman Wagner 

Jugendstil = Google+zoeken 

Fauvisme ▲
Is de eerste artisieke revolutie in de 20ste eeuw. 
De benaming komt van fauves, wilde dieren. Is 
gegeven aan de kunstenaars die zich in 1905 
schaarden rond Heri Matisse in het Herfstsalon in 
Parijs. Dat waren: Raoul Dufy, Albert Marquet, 
André Derain, Georges Braque, Maurice de 
Vlaminck en later Kees van Dongen. Matisse 
omschrijft het louter picturale karakter als "de 
inspanning om het schilderen uitsluitend te 
herleiden tot de kleur en enkele fundamentele 
elementen, voornamelijk lijnen en ritmen".
* De vormen zijn vereenvoudigd.
* Kleurgebruik is fel.
* Duidelijke lijnen.
* Nauwelijks plasticiteit, licht-suggestie en 
ruimte-werking.
* Doormiddel van de kleur zijn het vrolijke 
schilderijen.
Alle fauvistische schilderijen zijn allereerst kleur. 
Henri Matisse was een van de eerste fauvisten. 
Heeft grote invloed op de moderne kunst 
uitgeoefend.

Fauvisme = Google+zoeken 

Dadaïsme of Dada ▲
De beschaving is leugenachtig en deze anti 
kunstbeweging is daar een protest tegen
* De dadaïsten wilden anti-kunst maken. 
* Ze dreven de spot met wat men belangrijk vond. 
* Ze wilden waarachtigheid terug vinden. 
* Ze wilden af van de tradities in de kunst. 
* Dus: niet traditioneel, spottend en onzinnig, 
gevonden voorwerpen, ready-mades, worden als 
kunst gepresenteerd. 
 Is een anti-kunstbeweging als protest tegen de 
leugenachtige beschaving. Gedurende de eerste 
wereldoorlog komen kunstenaars, schrijvers, 
schilders, beeldhouwers, ongeveer tezelfdertijd in 
verscheidene landen tot dezelfde overtuiging: de 
beschaving preekt vooruitgang, burgerdeugd, 
vaderlandsliefde, zedeleer, kunst en andere mooie 
idealen, maar brengt vernieling voort. De 
kunstenaars hebben tot opdracht de leugen het 
masker af te rukken, en dus zullen ze zich eerst 
richten tegen hun eigen vak, de kunst. Zij willen 
deze zo grondig mogelijk belachelijk maken, en 
slaan sarkastisch een Larousse open om aan hun 
beweging een willekeurige naam te geven: dada. 
Het is een beweging die tussen 1915-1922 
achtereenvolgens te Zürich, New York en Parijs 
verschijnt, en naderhand te Berlijn. In 1915 
scharen zij zich te Zürich rond de dichter Tristan 
Tzara. 
Nihilisme en onzin
Om de bourgeois te ergeren organiseren ze 
tentoonstellingen, waarin alle werken één 
principe huldigen: onzin. Willekeur en toeval 
beslissen over de samenstelling van het 
kunstwerk. Dit is de theorie van het 'objet trouvé': 
het wiel van een kinderwagen, een nachtpot zijn 
sculpturen; sigarettenstompjes en papierknipsels 
worden op een schilderij geplakt als collage. Tot 
de belangrijkste dadaïsten behoren: Marcel 
Duchamp, Hans Arp, Max Ernst, Kurt Schwitters, 
Francis Picabia. 
Marcel Duchamp (1887-1968)
Breekt radicaal met de kunst. Van 1915 tot 1923 
realiseert hij zijn, op glas geschilderde La mariée 
mise á nu par ses célibataires. Hij noemt het een 
mystisch-mechanisch epos van het 
liefdesverlangen. Hij houdt op met schilderen en 
wordt de vader van de ready-made, voorwerpen 
die uit het dagelijkse leven worden genomen en 
tot kunstobject worden geconsacreerd. Hij ligt aan 
de basis van meerdere hedendaagse bewegingen, 
zowel van de arte povera als van de conceptuele 
kunst. 
Kurt Schwitters (1887-1948) 
Gebruikt allerlei afvalpapier, krantenknipsels, 
treinbiljetten enz ... in collages die de allures van 
een plastische compositie hebben, maar door hun 
matière een andere, kritischer betekenis krijgen. 
Hij geeft het tijdschrift Merz uit. 
In België
Is de dichter Paul van Ostaijen zeer verwant met 
dada, wat ook kan gezegd worden van Clément 
Pausaers. De kunstenaar Paul Joostens (1889- 
1960) is naar leven en werk een dadaïst, alhoewel 
hij nooit tot dada heeft behoord. 
Belangrijkste dadaïsten zijn: , Hans Arp, Kurt 
Schwitters bekend om zijn collages van 
afvalpapier en krantenknipsels, Francis Picabia en 
Max Ernst..

Encounter with Duchamp 

Dadaisme = Google+zoeken 

Bauhaus ▲
Staatliches Bauhaus Weimar, heette de in 1919 
door Gropius opgerichte hogeschool voor 
architectuur en toegepaste kunsten te Weimar. 
Gropius en de zijnen streefden naar een eenheid 
van alle kunsten, onder het primaat van de 
architectuur, waardoor de kunstenaar zou worden 
behoed voor het isolement en werkzaam zou 
kunnen zijn. Het onderricht aan het Bauhaus 
begon met een basiscursus waarin de student 
inzicht werd verschaft in kleur, vorm en 
materiaal. 
Als middeleeuwse meesters gaven grote 
kunstenaars van verschillende disciplines les.
Baanbrekend werk werd verricht in de nieuwe, 
doelmatige vormgeving van gebruiksvoorwerpen. 
In 1926 betrok het Bauhaus te Dessau een door 
Gropius ontworpen nieuw complex, opgetrokken 
in staal en glas, dat door zijn vormgeving 
beroemd werd. Van 1928 tot 1930 werd het 
Bauhaus geleid door de Zwitserse architect 
Hannes Meyer. In 1930 werd de architect Ludwig 
Mies van der Rohe leider van de school.
De invloed van het Bauhaus is in de gehele wereld 
groot geweest. In Berlijn is het Bauhaus-Archiv 
gevestigd.
Kenmerken zijn.
* Bauhaus is een soort academie waar onderwijs 
werd gegeven in allerlei kunstzinnige vakken: 
architectuur, beeldhouwkunst, schilderkunst, 
grafiek, glasschilderkunst, pottenbakken, 
metaalbewerking, weven, toneel en film, 
fotografie, muziek en danskunst. 
* De vormen en vormgeving zijn zo duidelijk 
mogelijk.
* De basisvormen zijn steeds duidelijk 
herkenbaar.
* Van 1924 - 1933 en later.

Bauhaus Archiv Museum of Design, Berlin - 
Het+Bauhaus = Google
Kunststromingen/Art Trends
NIEUWE HAAGSE SCHOOL

Moderne Haagse Kunst en Nieuwe Haagse School 
 
In de jaren vijftig en zestig deed zich een 
opmerkelijke vernieuwing voor in
de Haagse beeldende kunst. Na het isolement van 
de donkere oorlogsjaren, stonden 
Haagse 
schilders 
bijzonder open voor wat 
buiten Nederland, en wel 
met name in Parijs, op het terrein van de 
beeldende kunst was te doen. Tal van 
Haagse 
kunstenaars, zoals 
ondermeer Karel 
Bleijenberg, Kees van 
Bohemen, Lotti van der Gaag, Jan van Heel, Nol 
Kroes en Jan Roëde, verbleven 
direct na de 
oorlog dan ook 
voor kortere of 
langere tijd in Parijs. 
Uiteindelijk verwerkten de Haagse schilders de 
invloeden van de Ecole de Paris 
tot een 
geheel eigen manier 
van schilderen. 
Dit nieuwe elan leidde 
in 1951 tot de oprichting van de groep Verve door 
Theo Bitter, Jan van Heel, Nol 
Kroes, 
Frans de Wit en 
Willem Schröfer. 
Verve telde bij de 
oprichting vijftien schilders en vijf beeldhouwers 
(waaronder onder meer Kees 
Andrea, Willem 
Minderman, 
Henk Munnik en Ferry 
Slebe). Werk van 
Verve-leden was overwegend modern figuratief 
van aard waarbij opvalt dat vooral 
alledaagse 
gebruiksvoorwerpen (zoals oud 
speelgoed dan wel 
aftandse vogelkooien) of ‘’gewone’’ 
stadsgezichten (zoals huizen in aanbouw of 
spoorweg-
emplacementen) 
geschilderd werden.
De groep Verve werd in de periode 1960-1967 
opgevolgd door de groep Fugare. 
Volgens het door 
George Lampe 
opgestelde 
oprichtingsmanifest zouden de 
Fugare-leden zich bezig houden met abstracte, 
abstraherende en experimentele 
kunst. 
Opvallend is dat van 
de tien schilders 
en twee beeldhouwers 
die aan Fugare meededen er maar liefst acht tot 
Verve hadden behoord. Fugare moet 
dan ook 
als het logische 
vervolg op Verve 
worden gezien, zij het 
dat nieuwkomers zoals Willem Hussem, Joop 
Kropff, Jaap Nanninga en Wim Sinemus in 
Fugare een 
geheel eigen 
plaats innamen.

De Posthoorngroep 1956-1962 nam zowel qua 
timing als qua inhoud een tussenpositie 
in tussen 
Verve en 
Fugare. De groep, die 
zijn naam ontleent aan 
café De Posthoorn op het Haagse Lange Voorhout, 
exposeerde veelvuldig in het café 
zelf en in 
een daarnaast 
gelegen 
expositieruimte. Tal van 
naoorlogse schilders, waaronder Kees van 
Bohemen, Jan Cremer, Jos van den Berg, 
Paul 
Kromjong en Ber 
Mengels exposeerden in 
de Posthoorn zij aan 
zij met Verve- en Fugare-leden. De jaren 1956-
1959 waren de meest succesvolle, 
daarna nam de 
belangstelling snel af, en in 
1962 sloot de galerie 
haar deuren.
In 1959 vormden 5 jonge kunstenaars de groep 
'Atol'.
 
Achteraf bezien kan worden vastgesteld dat het 
Haagse schildersklimaat zich in de 
jaren 
vijftig en zestig 
kenmerkte door 
vernieuwing maar dan wel 
in een geheel eigen Haags jasje. Niet voor niets is 
wel gesteld dat men deze 
Nieuwe Haagse 
School kan zien 
als een Haags 
antwoord op Cobra.

De Nieuwe Ploeg uit Voorburg 1951 - 1959

artistieke werkgroep "De Nieuwe Ploeg” werd in 
1951 opgericht door Frits Becht, 
die vooral 
de 
organisatorische en zakelijke 
kant op zich nam; hij 
haalde zijn oude schoolvriend en kunsthistoricus 
Wim Beeren erbij voor de 
artistieke 
onderbouwing. Becht 
en Beeren werkten 
nauw samen met een 
hecht groepje Voorburgse kunstenaars, dat in de 
straatjes achter de Herenstraat 
woonde.

De belangstelling van de werkgroep lag voor een 
groot deel bij de beeldhouwkunst. 
Geen 
wonder: 
Rooijackers, van den IJssel, 
Snoeck en Greebe waren 
allen beeldhouwers, opgeleid door de 
legendarische Albert Termote uit Voorburg. 
Revolutionair was het 
organiseren van 
buitententoonstellingen van 
beeldhouwkunst: drie heeft de Nieuwe Ploeg er 
ingericht. De tentoonstellingen in 
Hofwijck en 
Park 
Sonnenburgh waren 
spraakmakend: hier werden non-
figuratieve werken getoond, waarbij veelal niet-
traditionele materialen werden 
gebruikt. 
Vanaf 1956 is er 
meer interesse 
voor schilders. Al vroeg 
liet De Nieuwe Ploeg werk zien van Constant, 
Corneille, Wolvecamp (1952), Piet 
Ouborg, Kees 
van Bohemen, 
Co Westerik, Ferry 
Slebe en Gerard 
Verdijk. In totaal organiseerde Becht en Beeren 
meer dan 25 tentoonstellingen en 
vele andere 
culturele 
activiteiten.

Kort na de laatste Nieuwe Ploeg-expositie in 
1959 richtte Frits Becht in Den 
Haag, waar hij 
was gaan 
wonen, de 
Posthoorngroep op: een nieuwe 
kunstenaarsvereniging waarvan hij de manager 
was, met onder andere Henk de Vries, 
Gerard 
Verdijk, Aat 
Verhoog en Hans van 
der Lek. Later 
verenigden zij zich in het door Becht opgerichte 
Atol.

In de zomer van 2007 organiseerde Museum 
Swaensteyn een expositie over de 
Voorburgse 
Artistieke 
werkgroep "De Nieuwe Ploeg" 
Veel van de leden 
behoren ook tot de Nieuwe Haagse School.

De leden van de "Nieuwe Ploeg:

Henny Bal (B) 
Marius van Beek (B,H)
Hubert Bekman (B)
Henk Berkman (B)
Wim Beuning
Kees van Bohemen
Wil Bouthoorn
Dolf Breetvelt (B)
Constant Nieuwenhuys (B,E)
Theo Dobbelman (B,E)
A. Fokke van Duyn
Corneille (B,E)
Piet Franz (B)
Wessel Couzijn (B,E)
Ger Gerrits (B,E)
Nol Greebe (B)
Pauline Eecen (B,E)
Pier de Groot (B)
John Grosman (B)
Lotti van der Gaag (B)
Jaap Gutterswijk (B)
Everdine Henny (B)
Marian Gobius (B)
Herman van de Heide (B)
Dirk Hubers (B)
Aart van den IJssel (B)
Hans Ittmann (B,E)
Toon Kelder (B,E)
Hein Koreman (B)
Paul Koning (B,)
Hans Krause (B)
Wout van Ringelestein
Paul Louwers (B)
Theo van der Nahmer (B)
Piet Ouburg
Karl Pelgrom (B)
Hans Petri (B,E)
Ian Pieters (B,E)
Aart Rietbroek (B)
Rudi Rooijackers (B)
Gerda Rueter
Ellen Roona (B)
Ferry Slebe
Ruth Salinger
Piet van Stuivenberg (B)
Jan Snoeck (B)
Quirijn van Tiel (B)
Pieter van Velzen (B)
Shinkichi Tajiri (B,H)
Gerard Verdijk (B)
Koos van Vlijmen (B)
Carel Visser (B.E)
Emile Voeten (B)
Henk de Vries
Co Westerik
Theo Wolvecamp (E 
Hans van Zutphen (B)
 
B= Beeldhouwer of Beeldhouwer/Schilder
 
De ATOL Groep 1959 - 1962:
 
In 1959 vormden 5 jonge kunstenaars de groep 
'Atol'. 
De groep bestond uit de Posthoorn bezoekers 
Hans van der Lek, Gerard Verdijk, 
Henk de Vries 
en Aat Verhoog 
aangevuld met de 
naar Amsterdam 
verhuisde schilder Roger Chailloux. De groep liet 
zich vertegenwoordigen door hun 
manager, 
de bekende 
kunstverzamelaar Frits 
Becht, die in een 
naburig pand van de Posthoorn een 
expositieruimte had ingericht.
Vele tentoonstellingen in binnen- en buitenland 
volgden, maar nog geen 3 jaar 
later in 1962 
viel ook deze 
groep alweer 
uiteen. De Atol groep wordt 
beschouwt als een van de peilers van de Nieuwe 
Haagsche School.

FUGARE:

In 1960 werd de groep 'Fugare' opgericht, veel 
oud-leden van Verve traden toe tot 
deze 
nieuwe groep.
Nog meer dan daarvoor lag de nadruk op 
abstractie en experiment, toch werd er ook 
nog in de 
figuratieve 
traditie geschilderd.
De groep bestond uit tien schilders: Theo Bitter, 
Harry Disberg, Jan van Heel, 
Willem 
Hussem, Nol Kroes, 
Joop Kropff, George 
Lampe, Jaap Nanninga, 
Wim Sinemus, Frans de Wit en twee beeldhouwers: 
Theo van der Nahmer en Aart van 
den IJssel. 
Later sloten 
zich hierbij aan: 
Gerard Verdijk en 
Christiaan de Moor.
Tentoonstellingen vonden o.a. plaats in Pulchri 
Studio (1961, 1962 en 1963), in 
het 
Stedelijk Museum in 
Amsterdam (1961) en 
in het Van Abbemuseum 
in Eindhoven (1962). De groep zou bestaan tot 
1967. De groep Fugare wordt 
beschouwt als een 
van de peilers 
van de Nieuwe 
Haagsche School.


Fugare 1960 - 1967

Theo Bitter 1916 - 1994 
Harry Disberg 1921 - 2004
Jan van Heel 1898 -1990
Willem Hussem 1900 - 1974 
Nol Kroes 1918 - 1976 
Joop Kropff 1892 - 1979
George Lampe 1921 - 1982
Theo van der Nahmer 1917 - 1989
Jaap Nanninga 1904 - 1962 
Wim Sinemus 1903 - 1987
Frans de Wit 1901 - 1981
Aart van den IJssel 1922 - 1983 
Christiaan de Moor 1899 - 1981 
Gerard Verdijk 1934 - 2005
 

De Posthoorngroep 1956 - 1962

Op initiatief van Jaap Nanninga werden vanaf 
1949, door een aantal meer 
experimenteel 
ingestelde Haagse 
schilders, in 
café 'De Posthoorn' 
schilderijen geëxposeerd, met zo'n succes dat in 
1950 het naburige pand werd 
gehuurd, en als 
galerie 
ingericht door de 
kunstcollectioneur Frits 
Becht, de Posthoorn-galerie werd hierdoor een 
feit. Wie de tentoonstelling wilde 
zien kon 
aan het buffet 
van het café de 
sleutel ophalen. 
Kunstenaars als Jan Roëde, Jaap Nanninga, Willem 
Hussem, Hans van der Lek, Gerard 
Verdijk, 
Dirk Bus, Nol 
Kroes, George 
Lampe, Jan Cremer, Lotti 
van der Gaag, Theo Bitter, Karel Bleijenberg, Kees 
van Bohemen, Jos van den Berg, 
Aat 
Verhoog en anderen, 
mochten er gratis 
exposeren.
Er werden bijna maandelijks tentoonstellingen 
georganiseerd.
De jaren 1956-1959 waren de meest succesvolle, 
daarna nam de belangstelling snel 
af, en in 
1962 sloot de 
galerie haar deuren.
De Posthoorngroep wordt beschouwt als een van 
de peilers van de Nieuwe Haagsche 
School.


Jos van der Berg 1905 - 1978 
Theo Bitter 1916 - 1994 
Kees van Bohemen 1928 - 1985
Wil Bouthoorn 1916 - 2004
Dirk Bus 1907 - 1978
Jan Cremer 1940 -
Gerard Fieret 1924 -
Lotti van der Gaag 1923-2000
Willem Hussem 1900-1974
Nol Kroes 1918- 1976
Joop Kropff 1892 - 1979 
Paul Kromjong 1903 - 1973 
George Lampe 1921 - 1982 
Hans van der Lek 1936 - 2001
Will Leewens 1923 - 1986
Theo van der Nahmer 1917 - 1989 
Ber Mengels 1921 - 1995
Jaap Nanninga 1904 - 1962 
Jan Olyslager 1926 - 
Jan Roede 1914 -
Willem Schrofer 1898- 1968
Wim Sinemus 1903 -1987
Ferry Slebe 1907 1994 
Arnold Smith 1905 - 1995
Gerard Verdijk 1934 - 2005
Aat Verhoog 1933 -
Joop Vreugdenhil 1904 - 1969
Frans de Wit 1901- 1981
Aart van den IJssel 1922 - 1983

Verve 1951 - 1957

In 1951 werd in Den Haag door een aantal 
Pulchri-leden, Theo Bitter, Jan van 
Heel, Nol 
Kroes, Willem 
Schrofer en Frans de 
Wit de 
kunstenaarsgroep 'Verve' opgericht. Met nadruk 
geen vereniging of school, maar 
een groep. 
Een gezelschap 
van bij benadering 
gelijkgerichten, met 
in hoofdzaak figuratief werkende kunstenaars die 
vooral op Parijs georiënteerd 
waren. Willem 
Schrofer 
bedacht de naam Verve 
en schreef het 
oprichtingsmanifest wat aanvankelijk door een 
eerste groep van 15 schilders en 
vijf 
beeldhouwers werd 
ondertekend. De groep 
exposeerde voor het 
eerst als groep in 1951 aan het Voorhout Nr 58 
bij Esher Surrey Art Galleries.
Naar aanleiding van een inleiding bij een van hun 
tentoonstellingen werd ook de 
term 'Nieuwe 
Haagse 
School' geboren.
Na 1957 was de kracht van het bindende element 
verdwenen. En ging ieder weer zijn 
eigen weg, 
maar sommigen 
vonden elkaar 
later weer.
 
Deze leden richten in 1951 de groep Verve op 
door gezamenlijk een 
oprichtingsmanifest te 
ondertekenen:

 


Schilders

Kees Andrea 1914 - 2006
Hannie Bal 1921 - 
Herman Berserik 1921- 2002
Theo Bitter 1916 - 1994
Querine Collard,1920 - 1963
Rein Draijer 1899 - 1986 *
Jan van Heel 1898 -1990
Nol Kroes 1918- 1976
Willem Minderman 1910 -1985
Henk Munnik 1912- 1997
Rinus van der Neut 1910- 1999
Willem Schrofer 1898 - 1968
Ferry Slebe 1907 1994
Frans Vollmer 1913 - 1961
Co Westerik 1924 -
Frans de Wit 1901- 1981

 

Beeldhouwers:

Hubert Bekman 1896- 1974
Dirk Bus 1907 - 1978,
Theo van der Nahmer 1917 - 1989
Rudi Rooijackers 1920 - 
Bram Roth 1916- 1995,

Werden lid van Verve in 1956

Wil Bouthoorn 1916 - 2004
George Lampe 1921- 1982 
Christiaan de Moor 1899 - 1981
Aart van den IJssel, 1922 - 1983

 

De Haagse Nieuwe Realisten:

De kleurrijke jaren zeventig - Den Haag swingt, 
de fantasie is aan de macht! 
Provo en de 
seksuele 
revolutie hebben inmiddels 
plaats gevonden, de 
POP-cultuur en Pop-Art zijn in zwang. In de 
kunst gaat het niet meer om abstract 
of 
figuratief, maar om 
fotorealisme, 
collage en pattern painting -
 geïnspireerd door comics en stripverhalen. Het 
gaat ook niet meer zozeer om 
individueel 
kunstenaarsschap 
maar om 
gezamenlijke artistieke 
activiteiten.

De Nieuwe Haagse School bepaalde het Haagse 
kunstklimaat van de jaren vijftig en 
zestig. Dit 
gaat het over 
de Haagse kunst 
van de jaren zeventig, 
toen jonge kunstenaars als Pat Andrea (Den Haag, 
1942), Peter Blokhuis 
(Amersfoort, 1938), 
Walter Nobbe 
(Java, 1941), Jurjen 
de Haan (Den Haag, 
1936) en Maarten van Dreven (Sneek, 1941-2001) 
zich groepeerden als de "Nieuwe 
Realisten". 
Ze studeerden 
allen aan de 
Koninklijke Academie voor 
Beeldende kunsten in Den Haag en ondergingen 
de invloed van docent Co Westerik. 
Na de 
academie werkten ze 
in steeds 
wisselende samenstellingen en 
combineerden ze in hun werken de actualiteit met 
citaten uit de 
kunstgeschiedenis. Deze 
kunstenaars 
schilderden vaak 
omvangrijke werken waaraan 
elk een eigen bijdrage leverde. In 2003/2004 
besteedde het Gemeentemuseum van Den 
Haag hier 
een speciale 
tentoonstelling aan 
in het vervolg op de 
tentoonstelling van de Nieuwe Haagse School.

Pat Andrea 1942
Peter Blokhuis 1938
Walter Nobbe 1941-2005
Jurjen de Haan 1936
Maarten van Dreven 1941-2001
Museum Boijmans van Beuningen
Link naar Museum Boijmans van Beuningen afdeling: Kunststromingen.
Wikipedia
De Nederlandse Nul-beweging werd gevormd in 1960, door Jan Schoonhoven, Armando, Jan Henderikse en Henk Peeters.
Displaying 1 to 6 (of 6 links)
 

submit link
Back

Copyright © 2024 Art Collection Henk van der Kamp - Add to favorites
Powered by Zen Cart