19, 20 en 21 Eeuwse Kunst


Toevoegen aan winkelwagen
Maximum: 1

Altink, Jan Altink
[2007218]

€1.100,00

5 van 5 sterren5 van 5 sterren

Jan Altink
1885-1971

Nederlands graficus, schilder; Stroming De Ploeg,

Geboren Groningen 21 oktober 1885,
Gestorven Groningen 6 december 1971,
Altink woonde en werkte in Groningen, Hamburg en Keulen, in Savoie en aan de Riviera, in Noord Italie en Zwitserland. Schildert, tekent, aquarelleert, maakt pastel en pentekeningen, litho's en gouaches van dieren, figuurvoorstellingen, portretten, landschappen en stillevens.

1900-1907 Akademie Minerva Groningen
Als vijftienjarige zoon van een veeboer had Jan Altink in de vastbeslotenheid om schilder te worden zijn voet over de drempel van Minerva gezet. Daar kreeg hij onder andere les van de invloedrijke F.H. Bach en Dirk de Vries Lam. Hij was een buitengewoon getalenteerde leerling en deed zowel cursussen vlakversiering als Levend Model.

Kenmerkend voor het werk van Altink is zijn grote voorliefde voor het buiten werken. (Voor De Ploeg was hij de belangrijkste landschapsschilder.) Altink had een scherpe blik en zijn schilderijen hebben een spontaan karakter. Hij was een trefzekere tekenaar, die niet meer vastlegde dan nodig was. Deze houding had hij van zijn leermeester F.H. Bagh geleerd, die zijn leerlingen naar buiten stuurde en hun leerde kijken en noteren.

In 1911 behaalde Altink zijn M.O. tekenakte en werkte vervolgens 's avonds als tekenleraar op scholen in plaatsen als Middelstum, Leek en Zuidbroek.

In 1915 begon Altink een reclamebureau in Groningen, dat onder andere de reclameopdrachten voor de Vroom en Dreesman verzorgde.

Groninger schildersbent 'De Ploeg'
Jan Altink had in 1918 aan de wieg gestaan van de Groninger schildersbent en er de naam De Ploeg voor bedacht. "Omdat er in Groningen niet zoveel te doen was op kunstgebied dacht ik aan ontginnen en dus ook aan ploegen"

Jan Altink was een van de belangrijkste oprichters van De Ploeg. In 1921 werd hij gekozen als secretaris. In De Ploeg uitgaven worden regelmatig tekeningen en en houtsnedes opgenomen. Regelmatig maakt hij deel uit van de jury voor De Ploeg tentoonstellingen.

Altink kwam kortstondig in de ban van het expressionisme, om vervolgens een vormentaal te vinden, die bij zijn eigen temperament hoorde: sensitief, serieus, blijmoedig en evenwichtig.

Vanaf het begin is duidelijk dat de vruchtbare Groningse aarde in de loop van de jaren twintig een ander soort expressionisme baart dan het Duitse expressionisme waar het uit voortkomt. Voor kunstenaars als Kirchner bepalen de mens en zijn psyche de voorstelling van het begin tot het eind. Vreemde vormen en overdreven kleuren zijn het gevolg van de artistieke waarneming. De voorstellingswereld van de Groningse kunstenaars van De Ploeg is daartegenover kalm en zelfverzekerd en komt voort uit een sterke verbondenheid met het Groningse land. De kleuren en vormen zijn een poging de essentie van het land te vangen, meer dan de neerslag van een extatische beleving van dat landschap. Zelf noemen ze het 'oerprovincialisme'. Altink is de milde lyricus van het gezelschap. Bij hem overheerst de ruimtelijkheid van het glooiende land.

Vanaf 1924 wordt onder invloed van Wiegers zijn werk meer expressionistisch en schilderde hij in felle kleuren. Zijn expressionistische periode duurde tot ongeveer 1927 en hij produceerde in deze tijd ongeveer tachtig schilderijen. Zijn onderwerpen waren bij voorkeur het Groninger landschap, maar ook schilderde hij stillevens en portretten.

Toen het expressionisme Groningen bereikt had was Jan Altink al ruim de dertig gepasseerd en met Jan Jordens en Hendrik Werkman een van de oudere leden van De Ploeg. Hij werkte tot dan toe voornamelijk in een meer naturalistisch-impressionistische wijze. Onder invloed van het expressionistisch geestdrift veranderden ook zijn techniek en palet; olieverf werd vermengd met was en benzine, de penseelvoering werd vrijer en de kleuren werden sprekender. Anders dan de meer gedreven en avontuurlijk ingestelde Wiegers, die in sommige gevallen wat kleurstelling en schriftuur betreft de heftigheid van de Duitsers benaderde, bleef het werk van Altink ingetogen van aard. Zijn in zich zelf gekeerde karakter leent zich niet voor het bruisende, onstuimige expressionisme. Bovendien weerhoudt Altinks eerbied vóór, en emotionele verbondenheid mét de te schilderen onderwerpen hem ervan zich te mengen in al te subjectieve abstraheringen en kleurfestijnen.

Met name Altink bereikte in zijn plein-air schilderingen prachtige resultaten. Op een treffende wijze wist hij de karakteristieken van het Groninger landschap weer te geven. Om de suggestieve kracht van zijn landschappen optimaal te laten zijn, ontwikkelde Altink een aantal beeldende 'kunstgrepen' die vooral in de schilderijen gemaakt rond 1925, wat kwaliteit en produktie betreft een topjaar, goed tot hun recht kwamen. Altink plaatste de horizon in zijn landschappen bij voorkeur hoog, waardoor hij nadruk kon leggen op datgene wat zich onder de horizon bevond; het Groningerland waarmee de schilder zo'n enorme verbondenheid voelde. Het verbeelden van een hoge horizon werd wel gedaan in de Nederlandse landschapsschilderkunst, maar werd sinds Ruysdael en tijdgenoten vrij uitzonderlijk. Bij Altink werd het een uiterst functioneel onderdeel van zijn artistiek repertoire. In het schilderij 'Koopvrouw op landweg', dat hij 1925 schilderde, is dit kenmerk heel goed terug te vinden.

De openheid en uitgestrektheid van het Groninger landschap met haar vaak eindeloze rechte wegen werd in de schilderijen 'Fietsers' en 'Na het bezoek' gesuggereerd door een van voor- tot achtergrond verlopende weg, die in verhevigd perspectief was weergegeven. In beide gevallen was daarbij sprake van een beweging van voor naar achter. De mensen verplaatsten zich van de beschouwer af. De perspectivistische werking en suggestie van beweging werden versterkt waar Altink gebruik maakte van zogenaamde staande formaten. Bij het bekijken van een landschap valt de horizon altijd samen met de ooghoogte (het standpunt van de kijker). Dit verondersteld in Altinks 'Fietsers' en 'Na het bezoek' dat we ons hoger bevinden dan de fietsende figuren en de twee turende vrouwen. We kijken dus eigenlijk neer op de voorgrond van het schilderij, die zich welhaast onder ons moet bevinden, terwijl we de einder aanschouwen vanuit een frontaal aanzicht. Via de voorgrond van de weg kijkt de beschouwer als het ware op, waarbij de weg als hellend wordt ervaren, en wordt zijn/haar blik als vanzelf naar de einder geleid. Deze kijkbeweging werd versterkt doordat Altink gebruik maakte van zogenaamde rugfiguren, die fungeerden als tussenfiguur. In het schilderij 'Fietsers', waarin Altink alles gebruikte om het perspectief te accentueren, bewegen zowel de fietsers op de voorgrond als het schip op de middengrond zich naar de einder. In 'Na het bezoek' staan de twee vrouwen stil en verplaatst de koets op de middengrond zich. In het eerste schilderij wordt derhalve vooral de suggestie gewekt van zich voortbewegen, zich verplaatsen, en in het andere schilderij van zich verwijderen.

Zowel uit zijn portretten als uit zijn landschappen bleek een grote gevoeligheid voor visuele indrukken. Altinks waarnemingen waren doorgaans zorgvuldig en raak, waarbij hij zich beperkte tot het belangerijkste; details en bijzaken werden zoveel mogelijk weggelaten. In de periode dat Altink invloeden onderging van het expressionisme bracht ook hij altijd zijn kleuren ongemengd aan, maar toch bleven zij gebonden aan de waarneming. De kleuren en kleurschakeringen werden wel versterkt om de sensatie te verhevigen. Toch vinden ze altijd hun oorsprong in de waarneming. In Altinks werk was hooguit sprake van een persoonlijke vertaling van visuele indrukken.
Bron: Altink ook les op de Avondschool voor Lager Nijverheidsonderwijs en de MTS.

Zijn werk ontwikkelde zich van een Gronings expressionistische vormentaal naar een meer impressionistische stijl in de jaren 30.

In 1934 werd hij aangesteld als leraar aan de Academie Minerva te Groningen.

Als geen ander wist Altink het Groninger land in al zijn verscheidenheid gevoelig, doch treffend te typeren. Voor zijn indrukwekkende oeuvre ontving hij in 1955 als derde achtereenvolgend Ploeg-lid de jaarlijkse Culturele Prijs van de Provincie Groningen uit handen van de Commissaris van de Koningin, mr. W.A. Offerhaus.

In de jaren 60 kreeg zijn kunst een introverter karakter zonder echter aan vitaliteit in te boeten.

1965/1966 tentoonstelling GEmeentemuseum Arnhem

Lid van Kunstkring De Ploeg te Groningen en medeoprichter en naamgever van het Ned. Kunstenaarsgenootschap. Gaf avondlessen aan de Akademie Minerva te Groningen en privaatlessen aan Ruurd E. Elzer, W. Hoving, Marten Klompien, A.H. Plaisier, Remko J. Watjes, E.J. Wieringa en K.J. Woltil, E.J. Scheffers en D. Meedema.

In collectie van o.a. Haags Gemeentemuseum, Groninger Museum, Museum de Wieger in Deurne, stedelijk museum in Amsterdam en de Rijkscollectie.
Datum toegevoegd: 26/06/2019 door: De Kunsthistoricus
Copyright © 2024 Kunstverzameling Henk van der Kamp - toevoegen aan favorieten
Powered by Zen Cart