19, 20 en 21 Eeuwse Kunst


Toevoegen aan winkelwagen
Maximum: 1

Leest, Jan van der Leest
[2007235]

€800,00

5 van 5 sterren5 van 5 sterren

Jan van der Leest
1907-1971

Geboren: 31-01-1907 te Rotterdam
Overleden: 05-12-1971 te Hengelo (Ov.)
Echtgenote: Margje Kroezen

Publicaties:

Alphons ter Brake, Zwerven met de schilderskist: elf Hengelose kunstenaars, Uitgave Historisch museum Oald Hengel,
Hengelo 2000 Henk Lassche (samenstelling), Peggie Breitbarth (tekst), De kracht van verf, Stichting Kunstcentrum Hengelo 2002 Henk Lassche, Otto Oelen (samenstelling), Peggie Breitbarth (tekst), Jan van der Leest, Uitgave Stichting Kader, Hengelo 2005 Peggie Breitbarth, Jan van der Leest, schilderijen rond het spoor, Historisch museum Hengelo

Jan van der Leest was autodidact. Zijn enige scholing als kunstenaar waren de jaren dat hij - een schooljongen nog- in het atelier van de Haagseschoolschilder Jacob (Jack) Hamel en diens vader Willem (eveneens kunstschilder) rondhing. Jacob Hamel (Kralingen 1890-1951 Den Haag) was opgeleid aan de Koninklijke Academie in Den Haag en exposeerde in Amsterdam, het Gooi en Den Haag, waar hij lid was van diverse kunstenaarsverenigingen. Hij had enige jaren een atelier op de Veluwe, waar Jan een deel van zijn jeugd doorbracht.

De omstandigheden thuis waren problematisch. Jan was een zogenaamd voorkind, hij droeg dan ook de naam van zijn moeder. Toen de vrouw eenmaal getrouwd was, werden en nog acht kinderen geboren. Jan bleef een buitenbeentje, vond kennelijk een veilige plek in het schildersatelier, maar liep op een gegeven moment weg van huis en raakte aan het zwerven. Via een opvoedingsgesticht kwam hij - eenmaal volwassen - terecht in Buurse bij een kweker.

Dan volgt een reeks van twaalf ambachten dertien ongelukken, waarbij moet worden aangetekend dat ieder het erover eens was dat Jantje (hij was klein van stuk) beslist geen kwaaie jongen was. Hij pakt alles aan, maar heeft gewoon veel pech. De tijd werkt ook niet mee; de crisisjaren eisen hun tol. Gelukkig treft hij een goeie vrouw en in januari 1940 lijkt de toekomst hen eindelijk toe te lachen. Jan krijgt een baan als bankwerker bij Stork en verhuist naar Hengelo. Maar dan breekt de oorlog uit en komt hij binnen de kortste keren thuis te zitten. Om de tijd te doden gaat hij tekenen en prentbriefkaarten naschilderen. Hoe het gezin, met uiteindelijk acht kinderen, het gered heeft, is nauwelijks voor te stellen.

Maar Jan schildert en hij doet dat steeds beter. Hij gebruikt zijn tekeningen en schilderijen als ruilmiddel en leert de plaatselijke schilders kennen. Hij komt in contact met Bob Stork- Daamen, die vanaf 1947 de Storkschilderclub leidt, en met Riemko Holtrop, die een centrale rol speelt in het naoorlogs kunstleven. En in 1954, als de Sociale Dienst van de Gemeente Hengelo de nieuwe wettelijke regeling voor kunstenaars, de zogenaamde Contraprestatieregeling (schilderijen voor uitkering) gaat uitvoeren, zijn het Theo Wolvecamp en Jan van der Leest die in aanmerking komen. De Gemeentelijke collectie kan nu dan ook over 74 kunstwerken van Jan van der Leest beschikken. Ook daarbuiten heeft het werk zijn weg gevonden. Een oproep in de krant bij de voorbereiding van tentoonstelling en boek in 2005 leverde 113 meldingen van tekeningen, grafiek en schilderijen van zijn hand op.

Dat zijn veelal stadsgezichten van pittoreske hoekjes in Hengelo en omgeving. Maar vooral in de omgeving van het station. Jan van der Leest was dol op tunnels, bruggen, spoordijken, emplacementen en treinen. Hij schildert ze, bij voorkeur in de sneeuw. Hij zoekt de sfeer van ruimte, reizen en vrijheid. Hij ging ook regelmatig op zwerftocht. Liftte met de vrachtrijder of met de met veel Hengelose kunstenaars bevriende Bocholtse fotograaf Fritz Pitz, die voor zijn opdrachten vaak naar Parijs moest. Zijn verfbehandelijk is virtuoos en vrij en het was met name Theo Wolvecamp, die zijn bewondering daarvoor niet onder stoelen of banken stak. Zij waren ‘atelierburen’ en wisten elkaar tussen verf en linnen regelmatig te vinden. Jan heeft ongetwijfeld veel van Theo opgestoken over de artistieke dromen en idealen van de moderne schilders en over het kunstenaarsleven in Parijs.

Met name in reacties op tentoonstellingen in Duitsland is het werk gepositioneerd in de traditie van van de Nederlandse 17de eeuwse landschapsschilderkunst. Qua onderwerpkeuze en belangstelling voor atmosfeer is echter ook de wereld van het Franse impressionisme duidelijk aanwezig. Dat is opmerkelijk, aangezien Van der Leest die kunst nauwelijks kende. Wolvecamp vertelde hoe hij met Jan op museumbezoek in Parijs bij een schilderij met een opstomende trein van Monet belandde, Jan was er niet weg te slaan en verzuchtte na geruime tijd: “dit schilderij had ik twintig jaar eerder moeten zien”. Jan van der Leest was een gedreven schilder die zich door niets en niemand van zijn passie liet afhouden. De vanzelfsprekenheid en de overtuiging waarmee hij zijn kunstenaarschap vormgaf, maakte hem, ondanks het grote leeftijdverschil en zijn ‘ouderwetse’ manier van schilderen, een graag geziene collega onder de jonge kunstenaars in de woelige jaren zestig.

Auteur: Drs M.H.(Peggie) Breitbarth-van der Stok

Dat is zo'n ouderwetse uitdrukking die je niet vaak meer hoort. Maar voor Jan van der Leest, die opgroeide tussen beide wereldoorlogen, zat er meestal niet veel anders op. Hij was een zwerver in hart en nieren, nieuwsgierig naar de wereld achter de horizon. Hij wilde dolgraag reizen en deed dat dus met de middelen die hem ter beschikking stonden. Soms liftend met de plaatselijke vrachtrijder, soms meerijdend in de auto van een meer bemiddelde vriend, soms, als hij wat geld had, met de trein. Meestal echter was het de benewagen die hem bracht waar hij wilde zijn, hoewel hij later in zijn leven het genoegen beleefde een motorfiets te bezitten en nog wat later in zo'n BMW-Isetta reed. Wie was deze Jan en waarom die nadruk op de benenwagen? Dat lukte en daarbij moet je bedenken dat na de Tweede Wereldoorlog de mensen hongerden naar cultuur. Vanuit de politiek was er dan ook veel positieve aandacht voor kunst en cultuur.

Er kwam zelfs een speciale regeling waarbij kunstenaars een toelage kregen in ruil voor werk. Op die manier hoopte de regering dat het beroep van kunstenaar weer aanzien kreeg, dat veel mensen kunst zouden gaan kopen en dat er een bloeiend kunstklimaat zou ontstaan. Dat zou helpen de ellende van de oorlog te vergeten en de bevolking 'geestelijk weerbaar' te maken. Zo kwam het dat Jan van der Leest, samen met Theo Wolvecamp, vanaf 1954 officieel als kunstschilder met uitkering in de gem.Hengelo werkzaam was. De gemeente kocht regelmatig werk zodat de gemeentelijke collectie nu een flink aantal werken van beide schilders, de een traditioneel, de ander expirimenteel, bevat. De stijl die Jan zich aangewend had was namelijk een tikje ouderwets. Dat was wel logisch, want een echte opleiding had hij niet gehad.

Eigenlijk borduurde hij voort op het werk van die oudere Veluwse schilder Jack Hamel, die weer als een late vertegenwoordiger van de Haagse school, en daarmee van het Hollands impressionisme, beschouwd wordt. De meeste andere schilders in de jaren vijftig voelden zich meer aangetrokken tot de veel heftiger vormen en kleuren van het expressionisme. Ook waren er, zoals Theo Wolvecamp, die nieuwe wegen insloegen die zouden leiden tot experimentele en abstracte kunst. Jan van der Leest schilderde dus figuratief. Hij probeerde portret, figuur en stilleven, maar het best lag hem het landschap in al zijn verschijnings- vormen. Hij vond zijn motieven aanvankelijk vooral in de naaste omgeving.

De bossen en velden rond Hengelo, allerlei hoekjes in de (gebombardeerde en dus niet echt 'mooie') stad en alles wat met de spoorwegen te maken had. Een spoordijk, een station, een trein in de verte. En daarmee komen we bij de benenwagen. Jan moest in die tijd alles te voet doen, terwijl hij hunkerde naar nieuwe landschappen, nieuwe steden, nieuwe beelden. Ziedaar de achtergrond van waaruit de grote hoeveelheid van schilderijen en tekeningen rond het thema spoorwegen in het oeuvre van Jan van der Leest te verklaren is : het beperkend karakter van de benenwagen.Wie de schilderijen nu ziet kan iets meevoelen van de belofte die schuilging in het spoorwegnet van de jaren vijftig. Auto's waren er nog niet zoveel en de wegen lieten te wensen over, maar het spoor ! Toen de oorlogsschade hersteld was, lag de wereld weer open. Het gevoel de vrijheid te hebben daar gebruik van te maken.

Elk schilderij van een station, spoordijk of trein bergt gevoelens van verlangen in zich. Jan van der Leest schildert dat verlangen met een dromerig palet in een mysterieuze atmosfeer. De spoorweghistoricus wordt waarschijnlijk weinig wijzer van deze schilderijen. Het gaat werkelijk om de beleving : de ruimte die zich opent, de vrijheid die zich laat kennen. Men kan deze spoorwegschilderijen als een aparte vorm van landschapskunst beschouwen. Niet alleen het landschap en de daarin door de mens aangebrachte voorzieningen zijn aan de orde, ook de mogelijkheid om door het landschap te reizen wordt geopperd. Met andere woorden : de schilder geeft de kijker een zetje in de richting van een eigen verbeelding. Hij lijkt de kijker aan te sporen op reis te gaan door het landschap en zelf te bedenken wat daarna komt, wat achter de horizon ligt.

Treinen, spoordijken en stations bestonden al honderd jaar en het zou dwaas zijn te veronderstellen dat dat gegeven aan de aandacht van de schilderkunst ontsnapt zou zijn. Er bestaan dus wel meer schilderijen rond dit thema. De bekendste zijn ongetwijfeld van de hand van Claude Monet, de beroemde Franse schilder aan wie we het impressionisme te danken hebben. Omdat Jan van der Leest nauwelijks geschoold was en er bovendien in die tijd niet zoveel kleuren- reproducties waren, heeft hij dat werk aanvankelijk waarschijnlijk niet gekend. Jan van der Leest schildert dat verlangen met een dromerig palet in een mysterieuze atmosfeer.

De spoorweghistoricus wordt waarschijnlijk weinig wijzer van deze schilderijen. Het gaat werkelijk om de beleving : de ruimte die zich opent, de vrijheid die zich laat kennen. Men kan deze spoorwegschilderijen als een aparte vorm van landschapskunst beschouwen. Niet alleen het landschap en de daarin door de mens aangebrachte voorzieningen zijn aan de orde, ook de mogelijkheid om door het landschap te reizen wordt geopperd.

Met andere woorden : de schilder geeft de kijker een zetje in de richting van een eigen verbeelding. Hij lijkt de kijker aan te sporen op reis te gaan door het landschap en zelf te bedenken wat daarna komt, wat achter de horizon ligt.Treinen, spoordijken en stations bestonden al honderd jaar en het zou dwaas zijn te veronderstellen dat dat gegeven aan de aandacht van de schilderkunst ontsnapt zou zijn. Er bestaan dus wel meer schilderijen rond dit thema. De bekendste zijn ongetwijfeld van de hand van Claude Monet, de beroemde Franse schilder aan wie we het impressionisme te danken hebben. Omdat Jan van der Leest nauwelijks geschoold was en er bovendien in die tijd niet zoveel kleurenreproducties waren, heeft hij dat werk aanvankelijk waarschijnlijk niet gekend.

In elk geval herkende hij dat werk niet uit directe waarneming. Dat blijkt wel uit het verhaal dat Theo Wolvecamp vertelde nadat zij samen naar Parijs geweest waren. Daar troffen zij in een museum dat beroemde schilderij Gare Saint Lazare van Monet, waarop te zien is hoe juist een trein stomend en puffend de grote stationsoverkapping binnenrijdt. Toen Jan het zag moet hij wel drie kwartier zijn blijven kijken om vervolgens te verzuchten : "Dit schilderij had ik 15 jaar eerder moeten zien".

Het was hem een absolute openbaring ! Natuurlijk moeten we dit soort anekdotes, die nog tot ver na zijn dood door zijn vrienden verteld worden, met een korreltje zout nemen. Maar toch. Een kunstenaar is in principe alleen met zijn doek, zijn verf en penselen. Jan schetste wel buiten, en soms zette hij zijn ezel op een pleintje en werkte dan in de schijnwerpers van de toevallige passant, maar in grote lijnen kwam ook zijn werk in de beslotenheid en eenzaamheid van het atelier tot wasdom. Als het werk dan op een expositie aan de openbaarheid wordt prijsgegeven, maakt het opeens deel uit van de kunstproductie van eeuwen. Een geschoold kunstenaar heeft op de academie geleerd zich te verhouden tot dat totaal en heeft zijn positie in het grote geheel leren bepalen. Jan van der Leest was autodidact.

Hij had zichzelf het vak geleerd en wat hij van dat grote totaal van de kunst en kunstgeschiedenis wist, had hij opgedaan door gesprekken met andere kunstenaars, zoals The Wolvecamp, Riemko Holtrop, Bob Stork-Damen en Fritz Spitz, die stuk voor stuk de gelegenheid hadden gehad letterlijk en figuurlijk verder dan alleen het eigen atelier te kijken. Jan moest het doen met sterk gefragmenteerde kennis. Nu is het natuurlijk ook zo dat iedere kunstenaar moet woekeren met zijn mogelijkheden en beperkingen. Jan heeft dat beslist bewonderenswaardig gedaan. Hij heeft zich bekwaamd in het ambacht. Hij heeft zich ook verdiept in vormen van experiment, met name op het gebied van grafische technieken.Hij heeft gereisd zoveel als hij kon. Hij heeft landschappen en stadsgezichten in verschillende provincies van ons land, in Duitsland, Zwitserland, België en Frankrijk met aandacht en liefde bekeken, getekend en geschilderd.

Als hij over zijn werk praat, zo blijkt uit diverse interviews, geeft hij aan dat de emotie die de plek voor hem oproept voornamelijk in de atmosfeer besloten ligt, deze wil vastleggen om daarmee de emotie aan de kijker over te dragen. Door de verf te laten spreken, het licht te laten twinkelen en de kleuren te laten werken lukt het hem keer op keer een bijzondere atmosfeer te vangen. Zodat je kunt zeggen dat hij, letterlijk en figuurlijk, bij ontstentenis van ander vervoer welgemoed en gepassioneerd de benenwagen nam.

Exposities:

In de afgelopen jaren zijn er op diverse locaties exposties gehouden die direct of indirect te maken hebben met Kunstschilder Jan van der Leest.
Hiernaast ziet u waar en wanneer deze exposties hebben plaats gevonden.

Jaar:

1954 Eibergen
1956 Neede
1958 Kampen, Koornmarktspoort
1958Hengelo, Buurthuis 't Lansink
1962 Amsterdam De Groene Kalebas
1962 Amsterdam Stedelijk Museum
1964 Rotterdam Groothandelsgebouw
1966 Munster Galerie Clasing
1967 Bocholt Galerie Nobel ( Fritz Pitz )
1968 Hengelo Stadhuishal
1968 Hengelo, Galerie De Pook
1969 Duisberg Sociëteit
1971 Hoogeveen De Tamboer
1972 Almelo Galerie 10
1980 Hengelo Oald Hengel
1981 Hengelo Kunstzaal
1990 Hengelo Kunstzaal
2000 Hengelo, Oald Hengel
2000 Hengelo, Oald Hengel
2002 Hengelo Oald Hengel
2002 Hengelo Kunstcentrum
2005 Hengelo Kunstcentrum
Hengelo Historisch Museum
2006 Emsdetten Rathaus (Brd)
2011 Hengelo, AkkuH
Datum toegevoegd: 10/09/2019 door: De Kunsthistoricus
Copyright © 2024 Kunstverzameling Henk van der Kamp - toevoegen aan favorieten
Powered by Zen Cart