19, 20 en 21 Eeuwse Kunst


Toevoegen aan winkelwagen
Maximum: 1

Roovers, Piet Roovers
[012005025]

€750,00

5 van 5 sterren5 van 5 sterren

Piet Roovers
1924 - 1997

Na de tweede wereldoorlog trokken Rotterdamse kunstenaars internationaal aandacht met grafiek van hoge kwaliteit. Hun vaak opvallend kleurrijke litho´s zetten Rotterdam als grafiekstad op de kaart. In de jaren na de oorlog leefde de gedachte dat kunst de huiskamers, klaslokalen en werkplek in moest. Met lithografie leek dit ideaal werkelijkheid te worden: in relatief korte tijd was een serie betaalbare kunstwerken te vervaardigen. Rond de steenpersen in Rotterdam ontstonden kunstenaarsgroepen als de Venstergroep en Ara. De technische en arbeidsintensieve steendrukmethode paste goed bij werkstad Rotterdam. Misschien dat daarom juist hier het experimenteren met het lithografische proces een grote vlucht nam. De kleuren spatten van veel prenten af. Ook buiten de grenzen vielen de Rotterdammers op. De stad werd synoniem met grafiek van hoge kwaliteit. Van Museum Het Schielandshuis tot het Chabot Museum zijn hoogtepunten uit ruim 60 jaar Rotterdamse grafiek te zien. Daarnaast tonen de Erasmus Universteit en het Kasteel van Rhoon een deel van hun grafiekcollectie. In Museum Het Schielandshuis staat de naoorlogse periode in de schijnwerpers. Kleurenlitho´s en andere prenten van Jan Bezemer, Piet Roovers, Gust Romijn, Wally Elenbaas, Daan den Dikkenboer en andere kunstenaars uit de Venster-, Ara- en Argusgroep laten zien waarom Rotterdam vanaf 1945 grafiekstad bij uitstek werd.
Het hierbij afgebeelde schilderij (gem.techniek) is een uniek werk uit 1961 van één van Rotterdams eerste abstrakte schilders, Piet Roovers een talent in hart en ziel.


PIET ROOVERS*
ROTTERDAM 30 APRIL 1924 - ROTTERDAM 28 FEBRUARI 1997
KUNSTSCHILDER

ONAANGEPASTHEID ALS LEVENSHOUDING: DOOR JOOST VAN DEN MOOFF

Een hap in zijn borrel, een trek aan zijn sigaar. Orerend in het
café. Glimoogjes. Met zichtbaar genoegen provocerend. Grommend,
brommend, snuivend, gnuivend. Het kale achterhoofd
boven de krans van dun haar heftig fronsend. Kont tegen de krib.
Pietje Venijn. Hij noemde het zelf een soort levensinstelling. Een
instelling die hem niet overal geliefd maakte. 'Ik kan heel oneerbiedig
tegen mensen en zaken aanschoppen. Als er een autoriteit
op me afkomt, zeker eentje op het gebied van de beeldende kunst,
wil ik 'm meteen omzagen'
Hij haatte ze, de kunstpausen en al die andere 'bloedlijers met
hun artistieke geneuzel'. 'In de jaren vijftig vroegen ze altijd: wat
stelt het voor? Die lullige vraag is uit de mode. Nu vragen ze: wat
zit erachter? Tegenwoordig draait het bij kunst om de betekenis.
Diepzinnige verhalen. Retoriek. Georakel. Aan wat vandaag de dag
opgeld doet, hangt het prijskaartje van de diepere betekenis. Daar
zakt m'n broek van af. Ik ben als de dood voor mensen die menen
te weten waarover ze het hebben. Als ik wel eens een interview lees
met een beeldend kunstenaar, denk ik al gauw: Wat een pretenties!
Wat een lullificaties! Kunst is een vorm van geloof geworden. Zo
heb je mensen die geloven in Fuchs. Zoals je mensen hebt gehad
die in Hitler geloofden. Maar als je ongelovig bent, zoals ik, wat
moet je dan?'
Pietje Venijn. Maar ook Pietje Klee. 'Dat was van Gust Romijn, de
rotzak. Dat kwam, hij had er een goeie neus voor waar Abraham
de mosterd haalde. Ik was weliswaar geen Klee-adept, maar ik was
wel het Klee-beginsel, de abstractie, toegedaan. Ik was een soort
risee toen ik begon. Het was allemaal post-impressionisme wat de
klok sloeg in het naoorlogse Rotterdam. En dat wilde ik niet. Zo
gaat het bij mij altijd: ik weet altijd heel goed wat ik niet wil, maar
bijna nooit wat ik wel wil. Het werk van Klee sprak mij aan. Zijn
veelzijdigheid, de fantasie, zijn speelsheid, het spirituele. Er zit in
zijn werk ook een die me aantrekt.'
Roovers' latere werk had niets meer met Klee te maken. 'Je probeert
het steeds weer anders te doen. Grenzen verleggen. Beheersbaarheid
is erg gevaarlijk. Vervelend ook. Er moet iets onvolkomens
in blijven zitten. Niet zo uitgesproken. Ik ben allergisch
voor uitgesproken schilderijen. Dat geijkte, 't Moet een avontuur
blijven.'
Ooit werd hem de uitspraak ontlokt dat zijn werk gezien moet
worden als 'het steeds anders interpreteren van de Rooyers-symfonie'.
Een mooie grap. Want hij was verzot op de gelijknamige film
met één o. Maar muzikaal draaide het bij hem om jazz. Bebop.
Het was bij Piet Roovers thuis. 'Ik wil je wat laten horen, 't Is opgenomen
in '53, in Canada. Vriendjes van Charley Parker, die meestal
niet gedisponeerd was, wisten hem toen zo gek te krijgen een
partijtje met hen mee te blazen. Dizzy Gillespie, Bud Powell, Max
Roach en Charles Mingus. Het was de gouden tijd van die jongens.
Een zootje ongeregeld.'
Piet zong mee: 'Salt peanuts! Salt peanuts!' En hij concludeerde:
'Kleremuziek. Volkomen geschift. Niks. Niks. Dit is Piet, dit is wat
ik bedoel, 't Gaat om niks. Het woord zegt het al: peanuts, 't Zit zo
lullig in mekaar ook. Een beetje blazen. Een vorm van zelfbevlekking.
Niet diepzinnig. Ze maken er een geintje van. Stelletje
clowns. Zit een hoop plezier in. En die idiote stemmetjes. Toch
een pijp muziek waar je gek van wordt. Er spreekt ook een soort
blijheid uit, of hoe je het noemen wilt. En het grappige is dat je er
mensen mee de deur uit jaagt. Als er mensen komen die ik niet zie
zitten, ik heb ze zo weg!'
Zoals Charley Parker c.s. peanuts als uitgangspunt namen, zo had
Piet Roovers zijn schetsjes. Die maakte hij 's nachts. Als hij in the
mood was. De schetsjes, kunstwerkjes op zich, vormden voor hem
'een houvastje' waarop hij, 'net zoals die jazzjongens door hun
toeters blazen', verder improviseerde. Zonder pretenties. Vrijblijvend.
'Ik ben met onzin bezig, 't Heeft alleen zin voor mij. Ik
maak ook geen beeldende kunst. Ik schilder. Wat ik schilder, weet
ik niet. Het hoe en waarom, dat ontgaat me soms wel een beetje.
Ik verdiep me er ook niet in. Als ik erachter kwam, zou ik het
waarschijnlijk niet meer doen. Dan was het lek boven. Wat essentieel
is, is de klankkleur. Maar wat dat is, weet ik ook niet. Ik maak
m'n schilderijen met verf, dat is alles wat ik weet. En je roept een
ritme op, je brengt er een soort vaart in. Maar vraag me niet waarom
ik het doe zoals ik het doe. Waarom ik vind dat het zo moet
en niet anders. Al sla je me dood. Een schilderij heeft een eigen
leven. Het is er, of het is er niet. Zo simpel is dat. De handeling,
de handeling van het schilderen is voor mij het belangrijkst. Wat
er op het schilderij staat, is eigenlijk niet zo vreselijk interessant,
denk ik. Neem de impressionisten. Die hebben prachtige dingen
gemaakt, maar of er nu een landschapje op staat of een caféscène,
dat vind ik niet essentieel. Wat een schilderij interessant maakt, is
de wijze waarop het geschilderd is. Verf die kleur wordt. Wat ik wil
oproepen zijn gewoon schilderkundige dingen. En, natuurlijk, die
hebben wel met iets te maken. Misschien wel met erotiek. Heel in
de verte. Met mijn voorliefde voor bepaalde jazzstukken. Met een
levensgevoel of zo. Weet ik veel. Het gevoel dat jazz bij mij
oproept, wil ik met schilderen oproepen. Ik voel me zeer verwant
met dat levensgevoel van toen, dat stukkie muziek uit de jaren vijftig.
Daarom heb ik het zo moeilijk met nu. Ik ben geen kind van
deze tijd.'
In de oorlog dook Piet onder, niet zozeer uit principe, maar meer
omdat hij met die oorlog niets te maken wilde hebben. 'Ik zat in
Volendam, in een hotel van een alcoholiste, dat gerund werd door
twee pittige wijfies. Vroeger was ik net een engeltje om te zien.
Mooie bos haar. Een plaatboef. Een doerak. Dus die meiden vonden
het hartstikke leuk met mij. We vormden een soort gezinnetje.
Van een bezetting was in Volendam niets te merken. Ik schilderde
portretjes en dat soort dingen. Voor een half schaap of zo.
't Is een beetje schaamteloos om te zeggen, maar ik heb geen honger
geleden in de oorlog. Wel ben ik bijna de pijp uitgegaan. In
april, vlak voor de bevrijding, 't was prachtig weer, lag ik op het
platte dak van het hotel te zonnebaden, 't Leverde me een longontsteking
op. Dankzij een lid van de Grüne Polizei, dat me in
dekens heeft gewikkeld, heb ik het gered. Ik heb m'n leven dus
aan een mof te danken. Hij heeft me ook niet gevraagd waarom ik
in dat hotel zat. Voor mijn verdere leven heeft dat betekend dat ik
nooit zwart-wit denk.'
Hij is zich altijd een onderduiker blijven voelen. 'Kop in het zand,
niet aan de bel trekken, jezelf niet op de borst slaan dat je kunstenaar
bent, gewoon pretentieloos dingetjes blijven maken. Ik heb
elf jaar in het onderwijs gezeten. Dat doe je natuurlijk ook niet
omdat je het zo leuk vindt. Pure noodzaak. Al dat gedoe, p.r. en
zo, wil en kan ik ook niet. Nou, dan krijg je je trekken thuis.'
Voorop stond steeds dat hij kon blijven schilderen. Of hem dat
revenuen opleverde of niet was van ondergeschikt belang.
'Schilderen is voor mij een vorm van overleven. Ik moet m'n dingetjes
kwijt, 't Is een beetje therapeutisch, denk ik. Ik maak die
kleine tekeningen. Stapels heb ik. 't Zijn een soort vingeroefeningen,
zoals van een pianist. Een beetje dwangmatig misschien,
neurotisch, want ik kan het niet laten. En als ik een tijdje niks heb
gedaan, wat wel eens gebeurt, want er zijn veel meer redenen te
bedenken om niet te werken dan om het wel te doen, dan word ik
chagrijnig als de ziekte, is er geen land met me te bezeilen. Weet
je, je hebt bepaalde tekortkomingen en die probeer je te compenseren,
't Is een vorm van een hardnekkige griep. Ik compenseer
door die tekeningetjes te maken. Wat ik compenseer? M'n lengte
misschien, ik ben een klein mannetje. En er zijn veel dingen waar
ik niet zo goed raad mee weet. Maar eigenlijk wil ik het helemaal
niet weten. Want als ik het weet, waarom zou ik dan die tekeningetjes
nog maken? Als je erachter komt wat je drijft, hoe je in
elkaar steekt, dan doe je geen donder meer. Als je naar een psychiater
gaat die je weet te genezen, die je de zin van het leven duidelijk
maakt en die een aangepast mens van je maakt, ik geloof
niet dat je dan nog tot enige vorm van creativiteit komt.'
'Die compensatie, ach, ik neem natuurlijk al m'n hele leven
genoegen met mezelf, en er zijn maar zelden kleine mannetjes die
lui zijn. 't Heeft gewoon met je fysiek te maken. En, dat moet ik
erbij zeggen: ik voel me veiliger wanneer ik werk. In m'n atelier
vallen een heleboel dingen weg, wordt een heleboel ineens minder
belangrijk. Daarom: of ik nu respons krijg of niet, ik ga
gewoon door, ik blijf maken wat ik maken wil. De enige vorm van
respons die ik belangrijk vind, is wanneer een collega als Mathieu
Ticheroux over nieuw werk van mij zegt - en hij hééft het gezegd:
EIGENWIJS, PIET! WAT EIGENWIJS!'
* Dit artikel is gebaseerd op verschillende gesprekken die de auteur met
Piet Roovers had in het laatste decennium van diens leven. Van die gesprekken
maakte de auteur, met goedvinden van Roovers, uitvoerig aantekeningen.
Op basis van die aantekeningen verschenen eerder artikelen
over Piet Roovers in Hef Vrije Vb/k (15 april 1989) en Hef Gebaar (jaargang
3, nummer 3, september 1991).
Datum toegevoegd: 11/06/2006 door: De Kunsthistoricus
Copyright © 2024 Kunstverzameling Henk van der Kamp - toevoegen aan favorieten
Powered by Zen Cart