19, 20 en 21 Eeuwse Kunst


Toevoegen aan winkelwagen
Maximum: 1

Semey, J.F. Semey
[2006065]

€1.150,00

5 van 5 sterren5 van 5 sterren

Jacobus Fernandus Semey
1891-1973

J.F. Semey
Kunstschilder, Gobelin ontwerper

Geboren te Gent, op 27 april 1891, als zoon van architect Jacob Gustaaf Semey en Leonie van de Putten. Mijn vader was een strijdend Vlaming, ook als bouwmeester; daarvan getuigen zijn tientallen woningen, gebouwd aan de Vlaamse kaai te Gent.

Tijdens W.O. I werd ik benoemd tot leraar tekenen aan de Technische Scholen en de Hogeschool voor kunsten en fabriekswezen. Het einde van de oorlog was fataal voor de leidinggevende activisten. Door het gepeupel werd ons huis geplunderd en gedeeltelijk door brand verwoest. De hele familie week uit naar Nederland.

Van mijn prille jeugd af had ik de lessen gevolgd aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Gent en nadien verscheidene jaren avondonderwijs tekenen, vooral o.l.v. Jan Delvin. Ik raakte ook geboeid door de prachtige wandtapijten in de verscheidene musea en ik besloot het ontwerpen, de techniek en het weven van gobelins te bestuderen. Na een vier jaarse cursus aan de Hogere Nijverheidsschool te Gent, slaagde ik met de grootste onderscheiding en begaf ik mij naar Parijs om mij verder te bekwamen.

Mijn leven in Holland kan ik in drie perioden indelen:

De eerste kenmerkt zich door het oprichten van een handweef atelier en het opleiden van jongeren, die het vak wilden aanleren. Via Jozef Cantré, eveneens uitgeweken Gentenaar, kwam ik in contact met prof. Henri van de Velde, die zeer geďnteresseerd was in ons beider werkzaamheden. Het gevolg hiervan was, dat mevrouw Kröller, die prof. van de Velde zeer goed kende, mij verscheidene opdrachten in gobelinwerk liet uitvoeren voor haar jachtslot St.-Hubertus te Hoenderlo. Zodoende ontstond tussen prof. van de Velde en mij zelf een nauwe samenwerking. Daarbij ried hij me aan tevens de binnen-architectuur aan te vatten, om daardoor meer bestaansmogelijkheid te schenken aan het gobelinatelier. Ik volgde zijn raad op en al mijn vrije tijd en vakantiedagen werden gewijd aan de studie. Vrij spoedig werd ik door de firma H. Pander & Zoon te Den Haag voor samenwerking aangezocht. Dit is dan ook mijn tweede periode geworden. Mijn gobelin atelier werd bij de firma Pander ondergebracht, zodat ik de weverij, meubelfabriek en magazijnen bij de hand had.

In deze periode kreeg ik de kans de binneninrichting te ontwerpen voor het eerste uitgesproken moderne passagiersschip met vrachtaccomodatie, het m.s. ‘Bloemfontein’ van de Verenigde Scheepvaart Maatschappijen. Daarna volgen spoedig de m.s. ‘Klipfontein’ en verscheidene andere schepen, waaronder de ‘Nieuw Amsterdam’, het vlaggeschip van de Holland-Amerikalijn (ontwerpen en inrichten van de eerste en tweede klas-eetzalen).

De mooiste opdrachten voor mijn weefatelier zijn de wandtapijten geweest, bestemd voor de aula van de Utrechtse Universiteit. Zij werden ontworpen door kunstschilder W. van Konijnenburg uit Den Haag. Ook voor de Provinciale Kamer te Haarlem kreeg ik verscheidene wandtapijten uit te voeren, naar ontwerpen van kunstschilder Arondeus. Jammer genoeg waren al deze opdrachten, verspreid over de twintig jaren tussen beide wereldoorlogen in, niet voldoende om de weverij een constante levensmogelijkheid te geven en werd ik verplicht de kunstweverij te sluiten.

In 1947 kreeg ik de opdracht een filiaal op te richten in Den Haag voor de firma Eckhart te Rotterdam, waarvan de meubelmagazijnen aan de Lijnbaan zijn gelegen en de meubelfabriek te Schiedam. Deze leiding had ik op mij genomen voor de duur van tien jaar. Het filiaal was zeer mooi gelegen in het centrum van Den Haag naast het Koninklijk Paleis. In deze periode kreeg ik weer de opdracht van de Holland-Amerika Lijn mede te werken aan de inrichting van het nieuwe vlaggeschip van de Nederlandse Koopvaardij de s.s. ‘Rotterdam’ nl. het inrichten van de Clubroom. En hier kon ik dan weer vier gobelins plaatsen, ontworpen door Gisčle van Waterschoot van der Gracht. Tevens wou ik de naam van Erasmus, in Rotterdam geboren in 1466 en in 1536 overleden, in herinnering brengen. Aan mijn jongste zoon, Herbert Semey, beeldhouwer en wonende in Denemarken, gaf ik de opdracht uit ‘De Lof der Zotheid’ zeven gesneden panelen te maken, die de zeven dienaressen voorstellen, die de wereld regeren. Deze panelen vormen een decoratieve wandversiering boven een open haardpartij.

Mijn derde periode is deze van de schilderkunst. Ik ga van het standpunt uit, dat het schilderij opnieuw zijn dienende functie moet innemen, d.w.z. niet meer los en vrijstaand van de architectuur, maar dienende aan de architectuur, hetzij binnen, hetzij buiten het gebouw. Als binnenarchitect ben ik van oordeel, dat het schilderij in het interieur de functie heeft van ‘finishing touch’, met het vooropgezette doel ‘rust’ de bereiken. Wanneer van het interieur ‘rust’ uitgaat, dan blijft het zijn voorname schoonheid behouden, zowel in een klassieke, als in een hedendaagse, moderne vorm.
Datum toegevoegd: 01/05/2017 door: De Kunsthistoricus
Copyright © 2024 Kunstverzameling Henk van der Kamp - toevoegen aan favorieten
Powered by Zen Cart